1992-04 Gedenkboekje Opening Veemarktterrein – 1928

Thans wil ik met U behandelen, wat alzoo op de Hengelosche markten is aangevoerd. Voor den ouden tijd kunnen wij met vrij groote zekerheid aannemen, dat dit niet anders is geweest dan paarden, vee en landbouwartikelen en misschien enkele andere voorwerpen. In dien tijd, toen er nog geen geld of althans weinig geld in omloop was en de ruilhandel nog altijd de eerste plaats innam, was juist, zooals ik vroeger reeds zei, Hengelo de aangewezen plaats om verschillende artikelen tegen elkander te ruilen. Het spreekt vanzelf, dat de hoofdaanvoer altijd, zooals thans nog het geval is, paarden zijn geweest. Twee eigenaardige artikelen, die aangevoerd werden wil ik echter hier bespreken, n.l. “aardewerk” en “zilver”. Het eerste artikel wordt thans nog in groote hoeveelheden aangevoerd, maar de wijze waarop het werd aangevoerd, bestaat niet meer. In die oude tijden werd het aardewerk van heinde en ver, ja zelfs voor een groot gedeelte uit het buitenland aangevoerd op ezels. Hun staanplaats was dan voor den toren. Het andere artikel wordt niet meer aangevoerd. Het klinkt ons moderne menschen wel wat vreemd in de ooren, dat zilver op demarkten werd aangevoerd en toch is dit het geval geweest, hetgeen o.a. blijkt uit een gezegde van den wethouder Roeloffsen in 1854. Hij was sterk gekant tegen het invoeren van een nieuwe markt en voerde toen als motief aan, dat bij het instellen van zoo’n nieuwe markt opnieuw weer artikelen van de markt zouden verdwijnen, zooals het ook gegaan was bij het instellen van de 7e markt (1835), want daarna waren de aanzienlijke zilverkramen niet meer teruggekomen. Uit deze woorden kunnen we afleiden, dat deze handel in zilver tot het jaar 1835 nog wel wat te beteekenen heeft gehad. Of nu de invoering van een nieuwe markt de oorzaak is geweest van het niet meer verschijnen van zilverkramen op de markten, mag in twijfel getrokken worden. Een andere kwestie is, dat wij ons moeilijk kunnen voorstellen, dat zilver aan de markt verhandeld werd. En toch is niets logischer. Immers de boer of koopman bracht zijn goederen aan de markt en wanneer hij deze verkocht had, had hij een flinke beurs met geld. Wat was dan natuurlijker, dan dat hij voor zijn huisgenooten of een ander een geschenk meebracht van die markt. En aangezien zoo’n geschenk niet al te eenvoudig mocht wezen, gaven hem hiervoor de “zilverkramen” een goede gelegenheid, want goud- en zilversmeden waren er toen nog niet in Hengelo. Thans is deze handel geheel van de markten verdwenen.

Een andere handel is ook geheel en al verdwenen. Wellicht dat oude menschen het zich nog kunnen herinneren, dat er linnen of “doek” aan de markt werd aangevoerd, wij jongeren weten daar betrekkelijk weinig meer van. Ook de omstandigheden (textielindustrie, enz.) hebben hiertoe wel het meeste bijgedragen.
Na het inwerking brengen van de zuivelfabrieken is de wekelijksche botermarkt een kwijnend bestaan gaan lijden en thans geheel verdwenen. De boterloods op de markt herinnert er nog altijd aan. De voornaamste aanvoer op de weekmarkten is thans biggen; een aanvoer die van jaar tot jaar toeneemt en in de toekomst heel wat belooft. Ook worden op de weekmarkten en natuurlijk ook op de groote jaarmarkten naar gelang van den tijd van het jaar groenten aangevoerd. Wij kunnen gerust zeggen, wat op zoo’n jaarmarkt wordt aangevoerd is niet afzonderlijk te beschrijven. Toch wil ik in dit verband nog wijzen op een eigenaardigen handel, n.l. die van uien op de St. Michielsmarkt. Van heinde en ver wordt dit artikel aangevoerd en van heinde en ver komen de koopers, zelfs komt het voor, dat menschen uien, afkomstig van de plaats waar zij zelf wonen, op de St. Michielsmarkt koopen. Valt de winter laat in, dan heeft men op de “Koldemarkt” ook nog uien op de markt, doch daarnaast een groote aanvoer van diverse koolsoorten. Rest mij thans nog een enkel woord te zeggen over de schapenmarkt. Deze markt in 1875 ingevoerd, heeft nooit een hooge vlucht genomen. Elke markt worden er nog schapen aangevoerd en als men goed heeft opgelet, zal men zelfs een kleine vooruitgang kunnen bespeuren. De daarmede verband houdende wolmarkt, welke gehouden werd voor de panden, thans bewoond door Langeler (manufacturier) en Arnold, is geheel en al verdwenen. Het verminderen der schapenfokkerij en de moderne industrie zijn ook hier mede debet aan.

Lees verder op pagina 15