1994-03 De dubbele moord te Hengelo

2.
Na deze gruwelijke ontdekking hebben Rodermond en Wesselink de burgemeester, Jhr. A. Reijnst van de dubbele moord op de hoogte gesteld. Deze verstuurde per omgaande het volgende telegram:

OFFICIER VAN JUSTITIE ZUTPHEN.
VERMOORD GEVONDEN NABIJ DORP IN HUNNE
WONING ALLEEN WONENDE BEJAARDE BROER EN ZUSTER.
BURGEMEESTER HENGELO (G) REIJNST

Volgens de gegevens uit het bevolkingsregister werd het huis E 581 in de Noordink bewoond door Garrit Jan Beumer, geboren op 16 juni 1839 te Hengelo, samen met zijn zuster Johanna Beumer die op 11 juni 1835 ook te Hengelo was geboren. Deze twee oude mensen leefden daar geheel op zichzelf, ze hadden nauwelijks met iemand omgang en ze waren daarnaast zeer wantrouwend. Beumer werd in de volksmond “Gele Gerrit-Jan” genoemd, hij had een spraakgebrek terwijl zijn zuster blind was. De familie Beumer zou er warmpjes bij zitten, maar ogenschijnlijk heerste er armoede. Nadat het parket uit Zutphen omstreeks 15.00 uur per auto arriveerde, werd er een gerechtelijk onderzoek ingesteld. Door dokter Beijl uit Zutphen en dokter Meinders uit Hengelo werd buiten bij “de echterdeure” lijkschouwing verricht. De doodsoorzaak van G.J. Beumer werd omschreven als: “zware mishandeling en halssnede”, voor de zuster Johanna Beumer: “het verbrijzelen van het schedeldek met een hard voorwerp”. Het maagonderzoek wees uit dat de moord in de namiddag van donderdag ll juli 1919, zo ongeveer tussen 3 en 4 uur moest hebben plaatsgevonden. Dit was ongeveer de tijd dat men op de bleek aan het vogelschieten was. Nader onderzoek van de woning bracht aan het licht, dat er voor zover men kon nagaan, geen diefstal had plaatsgevonden. In de kist, staande in het woonvertrek waar men de zuster had gevonden, trof men bovenin eerst f 2,50 tussen de kleren aan en wat lager een bedrag van f 800, =. Nog diezelfde middag werd door de Rechter-Commissaris machtiging verleend tot het begraven van de beide stoffelijke overschotten. Blijkbaar zijn de beide vermoorden in de nacht van vrijdag op zaterdag al begraven. Het onderzoek leverde al meteen moeilijkheden op. In de nacht na het misdrijf had het geregend zodat er geen speurhond kon worden ingezet. Een onderzoek op vingerafdrukken was ook zinloos, omdat alle voorwerpen die hiervoor in aanmerking kwamen, door de rijksveldwachter bij de ontdekking van het drama waren aangeraakt. De gemeentepolitie was op verzoek van burgemeester Reijnst van het onderzoek vrijgesteld. Als reden gaf hij op dat de veldwachters niet gemist konden worden. Dit argument was weinig steekhoudend, maar het was algemeen bekend dat hij de veldwachters liever voor nutteloze boodschappen liet lopen dan politiedienst te laten doen. Het ontbreken van flink wat moed en doortastendheid lagen hieraan ten grondslag. Als de veldwachters op onderzoek uit waren dan kon hij niet direct over hen beschikken, men kon per slot van rekening nooit weten…. Het uitschakelen van de gemeenteveldwachters is waarschijnlijk van doorslaggevende betekenis geweest voor het mislukken van het onderzoek, maar hier komen we nog op terug.

3.
Er was een belangrijke getuige in de persoon van metselaar Jan Willem Lubbers (geb. 10 febr. 1861 Hengelo). Hij kwam op de bewuste donderdagmiddag bij de boerderij om enkele reparaties aan het dak uit te voeren. Tussen 3 en 5 uur is hij vrijwel onafgebroken op het dak geweest. Slechts voor een kleine boodschap is hij even naar beneden gegaan. Op datzelfde ogenblik passeerde een zoon van Lubbers, in gezelschap van de zoon van timmerman Brekveld. Brekveld vertelde later dat hij in het voorbijgaan een manspersoon om de hoek van de woning heeft zien verdwijnen. Lubbers zelf verklaarde niets bijzonders te hebben gemerkt. Toen hij arriveerde was de woning afgesloten. Dit weerhield hem er niet van om op het dak aan het werk te gaan. De twee koeien hadden volgens hem de gewone stalgeluiden gemaakt en hij had niets opmerkelijks gehoord of gezien. Dat hij door deze verklaring nog een keer “in verzekerde bewaring zou worden genomen” kon Lubbers op dat moment nog niet bevroeden. In de krant werd steeds geschreven over de daders. Men ging er vanuit dat een dergelijk misdrijf niet door één enkele persoon kon worden gepleegd. Nu was er kort tevoren bij de Muldersfluite een diefstal gepleegd. Twee “ongunstig” bekend staande liedjeszangers waren hiervoor korte tijd vastgehouden. Vrij snel waren ze weer vrijgelaten, waarna ze op woensdag en donderdag in de buurt van de boerderij van Beumer werden gezien. De politie hield hen na de moord opnieuw aan, maar kon hen wegens gebrek aan bewijs niet lang vasthouden. De moord bleef onopgelost, zowel motief als dader bleven onbekend. Bij de overlijdensakte van de beide slachtoffers werd naderhand de kanttekening geplaatst: Vermoord, dader onbekend gebleven.