1996-03 Een Achterhoekse bruidsroof

Bruid en bruidegom, of eigenlijk moet ik de volgorde omkeeren, want in den Achterhoek gaat van oudsher de man voor, treden de keuken binnen, waar de buren het vuur hebben ontstoken en begroeten de ouders van den bruidegom. Spoedig wordt het gezelschap grooter en tal van familieleden in huifkarren rijden het erf op en verschijnen in de keuken ‘met den kromme elleboage’. Wat deze uitdrukking betekent is duidelijk, wanneer men opmerkt, dat de statige boerenvrouw, die binnentreedt, onder haar gebogen linkerarm een reusachtig krentenbrood torst als bruidsgeschenk. Het is een eigenaardig gebruik in den Achterhoek, dat van oudsher op de bruiloften door de talrijke gasten mondkost werd meegebracht, ja zelfs eetgereedschap, zooals blijkt uit een paar regels van het omvangrijke rijmsel, dat de ‘brulfteneugers’ ten beste geven bij de uitnodiging ter bruiloft:

“Wie pap wil etten, mot de leppel niet vergetten”.
Bruid en bruidegom zaten nu paraat op een tweetal stoelen, overdadig versierd met dennetakken en papieren rozen van rood, wit en blauw. Ik spreek van zitten, doch eigenlijk hingen ze op het voorste randje met gebogen hoofd, want als ze bij een begroeting het hoofd ophieven, prikten de dennenaalden hen venijnig in den roodgezwollen nek. Voor ’t eerst in mijn jeugdig leven verleidde dit schouwspel mij tot de opmerking, die ik Derk in het oor fluisterde: “Het trouwen is geen lolletje”. Het werd intusschen ons, jongens, te benauwd. We kregen samen een schotel rijstebrij met suiker, bestormden de veste van beide zijden, groeven al etende loopgraven naar een klontje suiker, dat op een afstand lag, om ‘t te vermeesteren en dartelden spoedig voldaan naar buiten en verdiepten ons in vele zaken, die in het woordenboek der groote menschen voorkomen in de rubriek: baldadigheid. Het was reeds laat, toen we terugkwamen en de zwoele menschenlucht die ons bij het openen der deur tegengolfde, Ongewoon tintelende oogen en roode aangezichten van menschen, die we nooit anders gekend hadden dan zwemmende in kalmte en levensernst. Komt, laten we nog eens drinken we zijn nu nog bijeen”. “Want over honderd jaren, dan leeft er van ons geenéén”. “En wie er dan nog leven, die zijn er nu nog niet”. “En wie er dan nog komen, die hebben nog geen verdriet”. We vielen in een hoekje op twee stoven neer. De zorgzame buren voorzagen ons van groote sneden versche krentenmik tot we onder het zoemend feestgenot rustig tegen elkaar waren neergezonken in zoeten dommel.

‘Hannemuuje’ nam ons slaapdronken op en bracht ons achter de groene gordijntjes. Hoeveel uren we daar gelegen hebben, is me nooit duidelijk geworden, doch een luidruchtig gerammel met een deurklink deed ons opschrikken. Drie boerenmeisjes kwamen binnen, grepen de bruid bij de armen, drukten haar van de stoel en namen haar mee naar de opkamer. We schoten achter de gordijntjes weg en snelden naar Drikke, doch een pootig vrouwse persoon ving ons op en drukte ons in den hoethoek, terwijl de deur achter Drikke gesloten werd. Weinige oogenblikken later ging de deur open en de meisjes kwamen lachend terug zonder Drikke. Nogmaals rammelde de buitendeur en een drietal stoere buurjongens stormden binnen, pakten den bruidegom en drongen hem eveneens door de deur der opkamer, doch niet voordat wij ook binnengeglipt waren. De bruidegom werd op een stoel gezet, van jas, broek, vest en schoenen ontdaan, de bedgordijnen werden opengeschoven, het bed opgeslagen en Jan werd handig in bed gewipt. “Guns, Drikke lig ook in bedde” zegt Derk. Het heele beddekastje werd daarna tot het zoldertje volgestopt met stoelen, zoodat de jeugdige echtelieden goed verzekerd waren. De houten deuren werden dichtgedaan en de tafel er tegengeschoven. Lachend over het moppig gedoe, gingen we weer naar de keuken, waar de menschen aanstalten maakten om op te staan en te vertrekken en daarom zongen ze: “We gaan nog niet naar huis, nog lange niet, nog lange niet” enz. enz.

Lees verder op pagina 4

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *