1997-01 De Achterhoek kwam uit haar isolement

Kenners beweren dat de spoorbreedte van 2 meter overeenkomt met de spoorbreedte van de wagens die in de Romeinse tijd werden gebruikt. Het woord “spoor” of “spoorwegen” zou hier dan ook direct mee verband houden. Nederland zag zich derhalve genoodzaakt om zich aan te passen aan de spoorbreedte van de omliggende landen en besloot toen ook over te gaan op de “Romeinse” spoorbreedte van 1,435 meter.
Met de komst van de verschillende spoorlijnen nam in de Achterhoek de handel in de negentiende eeuw sterk toe. De winst van de spoorwegmaatschappijen kwam dan ook voornamelijk voort uit het vervoer van goederen. In de Achterhoek nam vanaf het jaar 1860 de handel in varkens, schapen en lammeren fors toe. De door handelaars opgekochte varkens en schapen werden per spoor vervoerd naar Vlissingen en vandaar verscheept naar Londen. Belangrijk bijgedragen tot die handel heeft de afschaffing van de “accijns op het gemaal” (op het malen van graan), ik meen in 1853, en de afschaffing van de accijns op schapevlees en varkensvlees.

Verder ontstonden er door de aanvoer van grondstoffen en gereedschappen allerhande nieuwe ambachten en kleine ondernemingen en vond er een gestage groei plaats van de middenstand in de dorpen en steden.
De Achterhoek raakte vertrouwd met de komst van de trein en de tram. En daarbij hoort een vergelijking die een vrouw uit Zelhem maakte bij het voor het eerst zien en horen van de locomotief:
Dat zoo’n locomotief net snörkt as un olde motte dee de keune zeugt”.
Een oude boer was in die tijd van mening dat door de komst van de trein zijn paard:
“de nachmere (nachtmerrie) bekommen hadde en daordeur an koldigheit en rose was afegaon”.

Maar ook in de Achterhoek stond de tijd niet stil. De Geldersche Stoomtramweg Maatschappij (G.S.T.M.). die in het jaar 1881 was begonnen met een stoomtramlijn van Dieren naar Doetinchem, ving vanaf het jaar 1924 aan haar bedrijf te moderniseren. De onderneming begon met het inzetten van benzine-motorwagens op de tramspoorlijnen. Uiteindelijk was het de bedoeling om de stoomtrams op deze tramspoorlijnen te vervangen door motorwagens. In het begin van die vernieuwingsperiode leverden deze benzinewagens nogal wat problemen op, maar op den duur boekte men hiermee toch de nodige successen.
En wat langzamerhand viel te verwachten, op een bepaald moment was het met de glorie van de tramlijnen gedaan.

Lees verder op pagina 6