1997-02 Uit de geschiedenis van de Dunsborger en Hattemermark

Het turfsteken was ook aan grenzen gebonden, niet meer dan zes karren of wagenvrachten. De mark droeg veel zorg voor haar veen, het Gooise veen genaamd, doch kon niet beletten, dat het uitgeveend werd. Toen ontaarde het voor een gedeelte in stuifzand, waarvan de beteugeling veel moeite en kosten veroorzaakte. Op het afsteken of vernielen van veenwegen stonden zware boeten, ook werden de plaatsen, waar de turf gestoken mocht worden, aangewezen door de markerichters. Dat het dichtmaken, verstoppen of afdammen van waterleidingen streng verboden was, laat zich horen. Het turen van Het vee was onder bepaalde voorwaarden toegestaan. En nu de broodlevering. De desbetreffende zinsnede in het markeboek luidt aldus:

“En soe yst ene gewoente dat een ytelick marckenoete in Hettmer marcke by naeme op onsen heeren hemelvaertz avent Ende een ytelick marckenoete in Zelemer marcke bynaemen des naesten maendages nae onses heeren hemelvaert schuldig is toe brengen een roggen broet, Hettmer marckenoete op Dunsebarch, Ende Zelemer marckenoecen op Zeelmycker brynck welcke marckenoete des nyet en dede die sal dat jaer verwezen blijven van allen vervalle dat om van synrewitte (zijn recht) aenkomen mochte”.

Hieruit volgt dus, dat men het brood schuldig was, dat de Zelhemmers moesten leveren op de “brink” in dat dorp en de Hengeloërs in de “Dunsborg”, doch niet op Hemelvaart, doch de maandag daarop volgende. In welk jaar Hemelvaartsdag werd aangewezen en de gehele levering naar de Muldersfluite is verplaatst, heb ik niet kunnen nagaan. Het markerecht eindigt hier dus met een instelling van weldadigheid, een oud voorbeeld van wettige liefdadigheid.

De broden, die geleverd moesten worden, werden uitgedeeld aan die armen, die zich aanmeldden, en terwijl de armen zich in de liefdadigheid verheugden, vermaakten de gevers zich met spel en dans en vierden bij de ‘Olde Kaste’ de zogenaamde ‘Mulderskermis’. Die het zwaarste brood leverde, vaak meer dan 100 pond, kreeg twee flessen wijn, de beide opvolgenden ieder een fles. Woog het brood minder dan 22 pond, dan betaalde men een boete van 6 stuivers. Volgens een besluit van 1772 werd het niet leveren gestraft door een dubbele levering in het volgende jaar. De uitdeling geschiedde door de markerichters. De predikanten van Hengelo en Zelhem beweerden daartoe gerechtigd te zijn. In de holting van 3 augustus 1717 werd bepaald, dat de markerichters het zouden blijven doen en de predikanten hun vermeend recht moesten aantonen. Deze stelden “geweld” in plaats van bewijs, althans in de volgende holting werd de resolutie der vorige

“geinhaereerd en den markerichters verzocht, om ze sodanig werkstellig te maken, en indien sig niet in staet zouden bevinden, om de voors. resolutie te mainteneren, soo is verstaen, dat in het vervolg geen brooden zullen worden gebragt, ter tijd en wijle de predicanten van Hengelo en Zelhem over de gepleegde feytelijkheden van voorleden jaar an de heeren markerigteren satisfactie sullen hebben gegeven”.

Uit Archief December 1955

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *