2003-02 De klompenmakerij tussen 1880 en 1950

Het vervoer van de bomen naar de klompenmakerij kostte zogenaamd niets en werd door buren en vrienden die in het bezit waren van een langwagen gratis verricht. De klompenmaker was wel verplicht de voerlui te trakteren op jenever. “Zeuven boeren, zeuven flessen jannever, zi’j konnen um kraken, de luu vrogger”, zei Toon Kok. Een borrel kostte toen 5 centen. Later is het trakteren van de voerlui afgeschaft. Men vond het kennelijk voordeliger met klinkende munt te betalen. Er werden toen in het algemeen de zogenaamde zwarte peppels (donkere schors) en in enkele gevallen ook wilgen voor het maken van klompen gebruikt. De zwarte peppels waren taaier in bewerking maar leverden een beter product dan de tegenwoordig (1949) gebruikte witte peppels (overwegend witte schors) die veel zachter zijn.
Om in economisch slechte tijden niet alleen van klompen afhankelijk te zijn werd de klompenmakerij steeds gecombineerd met een landbouwbedrijfje. Zelfs de toegenomen mechanisatie heeft deze combinatie niet geheel kunnen scheiden. De correspondent van de “Graafschapbode” beëindigt zijn gesprek met Kok als volgt:

“Het spreekt vanzelf dat Toon Kok, die hoewel wat doof, doch geheel helder van geest nu minder achter de hölbanke maar meer in de kökken achter de kachel te vinden is. Oude klompenmakers waren soms ware kunstenaars in de houtsnijkunst. Van Jan Zaarbelink te Keijenborg, bijgenaamd Jan Hofmeijer, is bekend dat hij omstreeks 1880 klompen vervaardigde waarop hij in reliëf een onderdeel van het paradijsverhaal uitbeeldde. Deze klompen waren van berkenhout en met een gewoon knipmes uitgesneden. Hij verkocht die voor fl. 8,00 per paar, hetgeen gezien de toen geldende prijzen een zeer hoog bedrag was. Van de heer J. Berendsen te Keijenborg is bekend dat deze in 1920 in deze gemeente de eerste machinale klompenmakerij oprichtte. De resultaten bleven aanvankelijk beneden de verwachting, hoofdzakelijk door de gebrekkige machines. De weekproductie bedroeg 500 á 600 paar. Door betere machines en verbeteringen binnen het bedrijf wist Berendsen de productie op te voeren tot ca. 2000 paar per week aan het begin van de tweede Wereldoorlog. Dat het voorbeeld van de heer Berendsen navolging vond blijkt uit het feit dat van de 13 klompenmakers er thans (1949) 11 machinaal werken.”