2012-04 Paardenhandel in ‘t Hengelse paardendorp

Deze helehandel en wandel had zich publiek afgespeeld op de straat, voor en in het huis van Lucas Mentink.Toen Lucas ‘s avonds thuis was gekomen had hij van zijn vrouw de hele geschiedenis in geuren en kleuren gehoord. Later die avond, het was al donker geweest, waren de paardenverkoper met zijn knecht nog weer bij hem aan de deur geweest. Ze hadden de borrels betaald, die bij het verkopen van de paarden gedronken waren en ook hadden ze aan Lucas gevraagd:
“of hem ook iemands kon mede geven om de weg te wijzen tot aan het naaste hekken dat op den Wittenbrink aan ging, alzoo zij haar nagtlogis aan de nieuwe herberg besteld hadden”.
Mentink had ze gezegd dat hij zo laat in de avond niemand zou kunnen vinden die mee zou willen gaan, maar toen had Jan, de knecht, gezegd:
“Baas, geeft de kastelein een schilling, dan zal ons die de weg wel wijzen.”
En zo was hij dus nog laat op pad gegaan om de twee de weg te wijzen. Onderweg had de koopman tegen zijn knecht gezegd:
“Jan, we hebben de paarden goedkoop verkogt, maar wat doe dat, de voeragie is slegt, wij hebben nog paarden genoeg”.
Mentink had hem toen gevraagd of hij dan werkelijk zoveel paarden had, waarop Koenders had gezegd:
“Nog wel 20. Weet je ook niet iemand die een paard nodig heeft? Over drie weken koom ik weer met een paard, swart bles die mooijsten die er kunnen uijtkomen. Ik heb ze nog wel die hondert rijxdaalder moeten gelden. Ik ben een koopman en koop en verkoopaltoos”.
Toen ze al een eind op weg waren had de koopman aan Lucas gevraagd of ze op de hoogte van de “Roomsche Kerke” waren, hetgeen Lucas had bevestigd. Koopman Koenders had hem toen gezegd dat hij nu de weg wel wist, hij kon wel weer naar huis gaan.

Lucas Mentink had het paardenvolk een goede reis toegewenst, hij had zich schielijk omgekeerd en was naar huis gegaan. Hermanus Branderhorst en Garrit Langeler zouden later tegenover richter L.A. Willinck verklaren, dat zij niet de minste argwaan hadden gehad dat het om gestolen paarden ging. Vooral niet omdat ze nog zo kort tevoren met twee paarden op de markt waren geweest. Er kon een goed signalement van het tweetal worden gegeven:
“Den eenen die zig voor den koopman uijtgaf zeijde Bernardus Koenders genaamd te zijn, woonagtig aan de Blaauw Kapel bij Utrecht, na gissing groot 5 1/2 voet, na gedagten ruim 40 jaaren oud, redelijk geset van postuur, Swart haar met grijs daar doorlopende. Tamelijk swartagtige bakbaarden, meer langwerpig als rond van anzigt. Wel ter taal, voorgevende van Hetterden van geboorte te zijn, dog aan de Blauw Kapel woonagtig, gekleed met een kort blauw buis, een korte swarte broek, Kloppenburger kousen ens choenen met gespels, gelijkende na zilver waarvan er één gebroken. Een ronden hoed op het hoofd die met een groene blaas overtrokken was, hebbende een kleine ronde hessenkiel over zijn kleeren aan. Den anderen, welke zig voor de knegt uijtgaf was na gissing niet boven de vijf voet lang en niet boven de 20 jaar oud, fijn van gezigt en uijtspraak, gekleed met een ouwe grijze jas, op het hoof een ronden hoed. Of schoenen of laarsen aangehad heeft, kan niet bepaald worden”.
Eddy Geurtsen

Bronvermelding:
Inv.nr. 894 – ORA Landdrostambt Zutphen – periode 1806 – 1810 – RichterambtHengelo (Digitaliseringsproject van Genealogiedomeinnl)