OORLOGSHERINNERINGEN – deel 2

Deel 2 - 7 persoonlijke verhalen uit het boek dat door onze vereniging is uitgebracht ter gelegenheid van de 50-jarige herinnering aan de bevrijding. Er zijn nu 5 verhalen beschikbaar.

OORLOGSBELEVENISSEN VAN EEN KIND

Toen de Tweede Wereldoorlog op 10 mei 1940 uitbrak, waren wij drieën nog maar meisjes van ruim vijf, vier en anderhalf jaar. Terugdenkend, kan ik mij weinig herinneren van die vijf en een half jaar voor de oorlog.

Alleen dat we ’s zondags met mijn ouders de kamp rondwandelden. En dat mijn grootmoeder van vaders zijde daar ook kuierde (om een oud dialectwoord te gebruiken) om te zien hoe de gewassen erbij stonden. Opa leefde toen al niet meer. Een laoke en holtgraven met bosanemonen en gele dotterbloemen scheidden ons dan van elkaar. Er was ook een döker, zodat je van daar uit het snelst bij mijn vaders oudershuis kon komen met maaimachine, paard en wagen, e.d.
Langs de slootkant stonden vruchtbomen met o.a. perziken of marketonzen. Die kregen we dan van opoe.
Vaag zie ik dan ook nog een grijs-wit geruit schort, zwart jak en een witte knipmuts voor me. Toen ze 73 jaar oud was, is ze gestorven. Ik was toen drie en een half jaar. Aan het eind van de dertiger jaren hoorde men al meer en meer over Hitler, socialisme, Seyss-Inquart en premier Colijn. Colijn, die avonds vóór de Duitse inval via de radio nog gezegd had. “Nederlanders ga maar rustig slapen, er gebeurt u niets.”
Maar de volgende ochtend, de tiende mei, om ongeveer vier uur waren de Duitsers er al per trein uit Winterswijk. Het eerste doel was de bruggen te vernietigen. Al snel werd de Boezebrug, voorbij ‘t Zelle, opgeblazen om het verkeer stil te leggen. Er werd gezegd dat de Hollandse Jagers (vliegtuigen) zo laag kwamen overvliegen, dat ze onder de elektriciteitsdraden van de PGEM door vlogen. Onze ouders waren zo gespannen; die wisten immers wat oorlog inhield. Die hadden de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) al meegemaakt.
Nog herinner ik me dat mijn moeder groente uit het höfken haalde en intussen de tranen van haar gezicht veegde. Wie had kunnen denken dat het vijf zulke bange en tragische jaren zouden worden, die later in de geschiedenisboeken werden vastgelegd als de Tweede Wereldoorlog (mei 1940 tot mei 1945). Er werd veel gesproken over joodse gezinnen die werden weggevoerd naar concentratiekampen; of ze ziek, oud of nog kinderen waren, deed er niet toe. Zoiets maakte op ons als kinderen veel indruk.

Verder verliepen de eerste jaren van de oorlog hier in de omgeving rustig. Wel schrikaanjagend waren de vliegtuigen die overkwamen. Heel in de verte hoorde je ze dan in grote drommen aankomen.
Op 8 september 1943, de verjaardag van mijn zus Willy, liepen er ’s ochtends om een uur of vijf al Duitse soldaten om onze boerderij. Een ervan stond bij de voordeur en schreeuwde in het Duits: “Mach auf die Tür.” Mijn vader schoot snel wat kleren aan en spoedde zich erheen. Inmiddels keek er al een Duitse soldaat met zijn hoofd door de voordeur. Hij had er met zijn wapen al een gat in geslagen en riep: “Aufmachen, schnell, Hausuntersuchungl” Het eerst stevende hij op de deeldeur af en wilde de trap op naar de knechtenkamer. Mijn vader maakte hem duidelijk dat hij als boer en eigenaar, als eerste de trap opging. Anders zou onze knecht Willem Nijland te erg schrikken als hij ineens een soldaat aan zijn bed zou zien. Na de boerderij, de loods, de kippenhokken en het voorhuis zonder resultaat doorzocht te heb ben, vertrokken ze weer. Wat was het geval namelijk; er was een Engelse parachutist op de kamp voor de boerderij neergekomen. De Engelsman werd echter in de loop van de ochtend toch jammer genoeg opgepakt op de Memelinkdijk. De hele ochtend hebben er twee Duitse soldaten op wacht gestaan, de ene bij ons en de andere honderd meter verderop bij buurman Nijhuis van de “Halfweg”. Ik weet nog dat we de parachute gezien hebben. Prachtige roomwitte stof. Helaas is die daarna toch wel meegenomen.

In die tijd liepen we naar de lagere school. Fietsbanden waren niet meer verkrijgbaar of het waren surrogaatbanden. De fietsen werden vaak opgeborgen op hooizolders, want de Duitsers hadden er ook belangstelling voor. De winters waren veelal zeer streng met veel sneeuw. De kortste route naar de Piersonschool was: Slotsteeg, Regelinklaan, Hofstraat, de groentetuin van het hoofd der school, meester Dorgelo, en dan waren we er. Maar dikwijls was de Slotsteeg, in die tijd nog zandweg, onbegaanbaar, zodat we de Vordenseweg maar namen. Ondertussen ging ons jongste zusje Marietje ook mee naar school. Hoe dichter we bij het dorp kwamen, hoe groter de groep werd. We hadden vaak de hele Vordenseweg voor ons alleen; voor auto’s hoefden we nauwelijks te vrezen. Zo af en toe passeerde ons de huisarts, dokter Meinders, met zijn auto.

Lees verder op pagina 3