Klompenmaker Willem Branderhorst had de piloten gezien toen hij aan het houthakken was. Hij deed alsof hij de piloten niet zag en wachtte tot de avond. Toen waren de Duitsers vertrokken. Hij ging naar het bosje en doorkruiste het een paar maal luidruchtig rammelend met metalen drinkbusjes. De piloten wisten niet wat te doen. Misschien was het een truc van de Duitsers. Pape besloot contact te maken en Moir bleef op zijn hoede. Het was goed volk en de piloten genoten van de woorden “Winston Churchill” die Branderhorst uitsprak. Ze gebruikten de maaltijd en het drinken met veel genoegen. Zelfs een slok jenever en sigaren had de klompenmaker meegebracht. Branderhorst vertelde dat na het tumult bij de oude vrouw de Duitsers alle bewoners in de directe omgeving hadden opgepakt en hadden verzameld in een schoollokaal te Hengelo. De Duitsers hoopten zo informatie te krijgen over de verblijfplaats van de piloten. Deze actie bleef echter zonder resultaat. Ook het zoeken in de omgeving leverde niets op en toen lieten de Duitsers alle buurtbewoners weer gaan. De klompenmaker gaf de piloten een routebeschrijving naar een plek waar ze geholpen konden worden en bij contact met de helpers moesten de piloten het wachtwoord “Churchilldagen” noemen. Vervolgens nam Branderhorst afscheid. Na een gewaagde tocht en diverse Duitse patrouilles getrotseerd te hebben, kregen de piloten het idee dat er iets fout was gegaan, want ze konden het bos met de dennen niet vinden, waarheen de houthakker hen had gestuurd. Plots hoorden ze schuifelende voeten en ze hielden zich doodstil. Vlak voor hen stond Gert Jan Goossens die op weg was naar zijn zwager iets verderop. Alle drie schrokken ze van elkaar, maar toen Pape het woord “Britten” zei en “Engelse Flieger” begreep Goossens dat het hier ging om de door de Duitsers gezochte piloten. Goossens besloot de Engelsen mee te nemen naar zijn zwager Bernard Besselink aan de Reigersvoortseweg (gem.Steenderen). Die middag hadden ze in de school in Hengelo nog gesproken met elkaar wat ze zouden doen als de piloten bij hen aan zouden kloppen. Bernard Besselink had toen gezegd dat hij deze Engelsen absoluut zou helpen. Toen Goossens bij zijn zwager binnenkwam was hij nog spierwit van opwinding en hij deed zijn verhaal met de mededeling dat de twee piloten buiten voor de deur stonden. Besselink en zijn vrouw hielden hun woord en zeiden tegen Goossens dat hij de piloten kon binnenlaten na eerst de omgeving te controleren. Ook hier werden de Achterhoekers geconfronteerd met de taalbarrière, maar eten en drinken behoefden geen nadere uitleg. Ook de wonden werden, opnieuw verbonden. Nadat de piloten weer een beetje “bij bloed” waren gekomen, werden ze ondergebracht in de naast de boerderij staande kapschuur. Tussen het hooi en stro was goed te slapen.
De daarop volgende dagen wisselden ze iedere nacht van slaapplaats om ontdekking door de nog steeds actief zoekende Duitsers te minimaliseren. Toen na een dag of drie de rust was weergekeerd mochten de piloten zelfs in een klein kamertje in het huis slapen en het mooiste was in een echt bed.
Inmiddels hadden de Besselinks contact opgenomen met hun buurman Jan Agterkamp. Hij was ambtenaar ter secretarie in Steenderen geweest en was inmiddels een bekwaam journalist. Hij beheerste ook de Engelse taal. Dit maakte het communiceren een stuk eenvoudiger en Jan Agterkamp liet de piloten zien op een landkaart waar ze zich bevonden en hoe ver ze van de kust verwijderd waren. Ook nam hij hen een verhoor af om er zeker van te zijn dat ze niets met de Duitsers te maken hadden. Toen ze ervan overtuigd waren dat alles in orde was, nam Jan Agterkamp contact op met een collega in Amsterdam van wie hij dacht dat deze wel contacten had in de ondergrondse. Jan Agterkamp kwam terug met goed nieuws uit de hoofdstad. Hun poging om de piloten naar de kust te krijgen kreeg gestalte. Een paar dagen later meldde zich ene “Peter” en toen deze ook overtuigd was van de Engelse piloten, werd het plan tot de evacuatie van Pape en Moir in werking gezet. Na tien dagen goed onderdak vertrokken de piloten per fiets van de boerderij van de familie Besselink naar Zutphen en vervolgens voor een riskante treinreis naar Amsterdam. Na een paar dagen in Amsterdam ging de tocht naar Laren (N.H.), vervolgens naar Leiden, waar de beide piloten en hun ondergrondse helpers werden gearresteerd door de Duitsers. Zware verhoren volgden en uit de informatie, die de Duitse Sicherheitsdienst al had, bleek dat er binnen de verzetsgroep (o.l.v. Edouard de Nève) verraad was gepleegd. Dit verraad resulteerde in de gevangenneming van Besselink en Agterkamp en ook nog zes van de ondergrondse helpers. Zoals bekend werden Besselink en Agterkamp en twee personen van de verzetsgroep op 17 november 1941 gefusilleerd in de duinen bij Bloemendaal. De andere vier verzetsmensen werden in gevangenschap genomen in diverse kampen in Duitsland. Na de oorlog keerden drie van de bovengenoemde vier terug, de ander was overleden aan T.B.C.
Alle acht bemanningsleden van de Short Stirling N6045.U keerden na de oorlog behouden terug in Engeland. Richard Pape beschreef zijn belevenissen na de oorlog in een boek getiteld: “Boldness be my friend” (“Met hand en tand”). Zo had de, in eerste instantie succesvolle, ontsnappingspoging toch nog een zeer dramatisch einde.
Epiloog
En wat gebeurde er met de ca. 30 meter lange bommenwerper die bij de familie Enzerink op het land lag. Het toestel werd volledig afgeschermd voor het talrijke, nieuwsgierige publiek. Er werd zelfs een jonge vent nageschoten die te dicht in de buurt kwam. Na tien dagen werd het toestel geborgen door een Belgische bergingsploeg welke in dienst was van de Luftwaffe. De leiding had Anton Glorieux en het toestel was van grote waarde voor de Duitsers, omdat het hier een vrij nieuw type vier-motorige bommenwerper van de R.A.F. betrof. Het toestel werd ontmanteld, op wielen gezet en vervolgens dwars door het dorp Hengelo afgevoerd naar Zutphen, waar het op de IJsselkade nog enige dagen stond. Tenslotte werd het per schip afgevoerd naar het Zerlege-Betrieb Utrecht alwaar het voor technisch onderzoek werd gedemonteerd. Dat de Duitsers blij waren met de buit blijkt wel uit de bedankbrief van de Luftwaffeleiding.
Naschrift
Uiteraard waren niet alle bemanningsleden piloot, maar voor het gemak worden ze in dit verhaal zo aangeduid, ook omdat dat in de volksmond gebruikelijk was.
J. Kreunen
Lees verder op pagina 19