OORLOGSHERINNERINGEN – deel 1

Deel 1 - 11 persoonlijke verhalen uit het boek dat door onze vereniging is uitgebracht ter gelegenheid van de 50-jarige herinnering aan de bevrijding. Er zijn nu 5 verhalen beschikbaar.

Ik herinner me ook een hele dikke man, meneer Verboom. Alles ging er ook uit, want ’s morgens moest de poepbak geledigd worden. Ik moest dan over de bak kruipen om een emmer zonder handvat aan de rand aan te pakken. Je kroop dan weer terug over de waterbak met het emmertje. Voor je dan de kelder uitging, klopte je aan de keukendeur om te weten of alles veilig was. Het is altijd goed gegaan met dat emmertje, nooit geknoeid. Regelmatig kwam er controle van de Crisiscontroledienst en van de Sicherheitsdienst. Maar daar maakten we ons niet zo druk om. Het gevaar beseften we niet zo. En als er controle kwam, verscheen Van Suntenmaartensdijk, de politieagent, op Het Kervel om te vertellen dat hij de volgende dag met een van de instanties kwam controleren. Hij kwam dan meestal ’s nachts, liep naar het koetshuis waar ik sliep en smeet dan een handje vol grint door het geopende raam naar bin- nen om me wakker te maken. Dit is me altijd bijgebleven. Nog zie ik hem daar staan. “Kom eruit, doe de deur open, want ik moet naar de Graaf.” En dan wist je het wel: de volgende dag kwam er controle. Alles werd dan zorgvuldig weggestopt. Als de diensten dan samen met een aantal NSB-ers kwamen controleren was er niets ongewoons te ontdekken. Niet altijd werden de controles gemeld. Een keer ging het bijna mis. Het was op een zondag. Ik zat in de keuken bij Marietje thuis, toen opeens Het Kervel omsingeld werd. Ik rende het huis uit naar Het Kervel, want ik wist dat de luiken naar de kelders openstonden. Je kon zo naar binnen kijken. Bij de achterdeur werd ik tegen gehouden door een politieagent. Die man wist niet waarom ik naar binnen wilde. Hij deed gewoon zijn plicht. Ik moest met mijn handen omhoog tegen de muur staan. Ik was doodsbang, het geheim van Het Kervel zou ongetwijfeld ontdekt gaan worden. Maar de Graaf liet zich gelukkig niet van zijn stuk brengen. Hij liep met de NSB-ers regelrecht naar de kelders. De trap af, de eerste kelder in en dan rechts af. Niet rechtdoor, want liep je na een paar meter recht tegen het geheime luik aan. Als hondjes liepen de NSB-ers achter hem aan door de kolenkelder, de aardappelkelder, de appelkelder, de voorraadkelder en langs de andere trap weer naar boven. De tweeëntwintig Joodse onderduikers hebben zich gelukkig doodstil kunnen houden. Overdag zaten de onderduikers in de kelders. ’s Avonds mochten ze naar boven en in groepen mochten ze ’s nachts in de tuin lopen. Elke nacht werd er gelucht. Althans bijna elke nacht, want soms was men bang voor een razzia of was het weer te slecht. Vier jaar lang ging het goed. Als je er achteraf over nadenkt, begrijp je niet hoe dat kon.

Het was een publiek geheim in de omgeving, dat er op Het Kervel iets aan de hand was. Zo ging ik af en toe met de Janplezier met de oude schimmel van Hilderink ervoor naar de Vordense bossen. Daar konden de onderduikers van de frisse lucht genieten. Van vele mensen in de omgeving kregen we voedsel. Men wist, dat het eten niet alleen voor de pensiongasten was. Aardappelen hadden we niet teveel, maar voor het overige was er voldoende voedsel en drinken. We kregen haver, die geplet werd door Brink, de mulder. Zo af en toe konden we een varken bij de boer halen. Elke dag kon ik met de melkbus voorop de fiets dertig liter melk halen bij Dickmann. Echt waar, ongelofelijk. Dertig liter melk! Slechts één keer ben ik bij het melk halen bang geweest. Op weg naar Dickmann zag ik op een dag een paar kerels verdekt opgesteld in de rogge staan. Ik fietste rustig door naar vader Dickmann en vertelde hem wat ik gezien had. Zonder veel te zeggen liep hij met de bus naar de pomp en vulde de bus met water. “Als je straks aangehouden wordt, zeg je, dat de Graaf elke dag een bus regenwater nodig heeft om de kleren van zijn vrouw te wassen. De jurkjes en zo kunnen niet tegen het grondwater met ijzeroer.” Ik terug, en ja hoor, ik werd aangehouden. Ik heb mijn verhaal verteld en mocht doorfietsen. Ik heb er nooit meer last van gehad. Ook bij het maken van de pap is het één keer bijna misgegaan. De pap was bijna klaar toen er plotseling controle kwam. Paniek! De kok, moeder Gerritsen en ik hebben toen de grote ketel met dertig liter hete melk met havermout van het vuur gehaald. Vervolgens met de ketel de gang door, het trapje op, naar de wc. Twee keer doortrekken en weg was het. Alles doorgespoeld, doodzonde. Met een geslacht varken is het ons beter afgegaan. Mevrouw de Graaf zou het varken juist gaan afsnijden, toen er bericht kwam van Van Suntenmaartensdijk. Er zou controle komen. Wat met dat varken te doen? Nu hadden we op Het Kervel van die rieten wasmanden die voor op de transportfiets pasten. Elke week bracht ik de was in een mand naar de wasserij in Zutphen, vlak bij de watertoren. Komt tijd, komt raad; de vuile was uit de mand, het varken erin en wat smerige was erop. De pinnekes van de deksel in de ringen van de mand en ik weg met de transportfiets. Ik heb toen een paar uur met het varken rondgefietst. De hele omgeving ben ik met dat dode beest in de mand rondgegaan. Totdat ze me opvingen: “Je kunt wel weer terug komen. Ze zijn weer weg.” Het vlees was gered.

Lees verder op pagina 9