Uit de Olde Kaste 199-02
Auteur: Wim Luimes
Tol De Heijsterboom te Hengelo
Al in 1830 werd in Nederland tol geheven op land- en waterwegen, eerst voornamelijk op de grotere wegen. Jaren later werden plannen gemaakt om ook aan de erbarmelijke toestanden van kleinere wegen (zandwegen) iets te gaan doen. Zo werd omstreeks 1850 de oprichting van de Hummelo-Enschedese Kunstweg een feit.
Na veel vergaderen kwam men in 1856 overeen de doorgaande wegen Hummelo – Wittebrink – Keijenborg – Hengelo – Vorden – Zutphen op te knappen. Gelijktijdig werden in de Achterhoek meer wegen onder handen genomen. Om dit financieel allemaal rond te krijgen was het nodig ook hier tol te gaan heffen voor aanleg en onderhoud. Op enkele honderden meters van de gemeentegrens Vorden werd een tolhuisje met slagbomen gebouwd, ‘De Heijsterboom’. Misschien dat deze naam afgeleid is van een havezate die enkele honderden meters richting Hengelo heeft gestaan. Het tolhuisje werd eerst bewoond door twee generaties Kettelarij en later door twee generaties Vruggink. Als tolgaarder was je met recht een manusje van alles; dit bleek wel uit een oud instructieboekje van Hendrik Vruggink. Hij was bijvoorbeeld tolgaarder, onbezoldigd veldwachter, wegwerker, enzovoort.
Ondanks de enkele centen die men moest neertellen voor een doorgang, nam toch menigeen de moeite een behoorlijke omweg te maken om het tolgeld te ontlopen. Al met al was het een hele verbetering geworden met de wegen. Ze werden voorzien van een ondergrond van oer, daaroverheen werd puin met grind gebracht, wat later werd geëgaliseerd en gewalst. Ook werd er wel met slak en basalt gewerkt. Voor het behoud van de weg moest voorkomen worden, dat er ‘spoorvorming’ ontstond. Dit gebeurde door middel van bielzen op de weg, zodat men moest zigzaggen (de bielzen werden haast dagelijks verplaatst). We kunnen wel stellen dat dit zo’n beetje de voorlopers van onze huidige verkeersdrempels waren. Jarenlang gebeurde het onderhoud onder beheer van de H.E.K., maar door het steeds meer oprukkende gemotoriseerde verkeer kregen de wegen het zwaar te verduren en waren de kosten zo hoog opgelopen voor de H.E.K. dat het onmogelijk werd ze nog langer te onderhouden. In 1930 werd besloten tol ‘De Heijsterboom’ op te heffen en kwam de aanleg van voor rekening van de provincie. Wel bleef de H.E.K. het onderhoud verrichten met financiële steun van de provincie. Later werd besloten het tolhuisje aan de familie Vruggink te verkopen. Tot 1998 bleef het eigendom van deze familie. Daarna kwam het huisje in bezit van de familie Groot Roessink-Mombarg.
Lees verder op pagina 2