Uit de Olde Kaste 1991-01
Auteur: Tienus
1991-01 Bleke maart
De titel is niet bedoeld als een flauwe aanduiding voor een bleke jongen of een bleke meid. “Bleke maart” heeft in dit geval betrekking op het bleken van het wasgoed in de maand maart.
Met name in deze maand had het bleken van wasgoed het beste resultaat. Aan de maandauw in de maand maart en de maartse zonneschijn hechtten de vrouwen bijzonder veel waarde als het ging om het bleken van wasgoed. Opvallend is dan ook, dat deze periode doorgaans ook het moment was van de grote schoonmaak en de grote wasbeurt. Hier in de Achterhoek werd vroeger het grote wasgoed veelal opgespaard en verzameld om in het voorjaar gewassen en gebleekt te worden. Soms werd deze “grote was” 1 keer per jaar gedaan. Een enkele keer heb ik het resultaat van deze jaarlijkse gebeurtenis mogen aanschouwen. Ik fietste toen door een buurtschap van ons dorp en trof bij het passeren van een boerderij een zee van wasgoed aan. ln het weiland, op het erf, op de wasdraad en op de haag langs de weg. Lakens, slopen, tafellakens, bed-overtrekken, enz. Ook werd wel vaker per jaar een grote was gedaan. Zoals voor Pasen, voor de oogsttijd, in september en met de Kerst. Men stond tijdens deze grote wasbeurten vaak met twee of meer vrouwen aan de wastobben. Er viel daarbij onder de dames heel wat te bepraten: de dagelijkse zorgen rondom het huishouden en de kinderen, de roddels uit de omgeving, de goed bedoelde adviezen over en weer. Kortom, het was vaak gezellig aan de tobbe. Na het wassen werd het wasgoed meestal de andere dag op het gras rondom het huis te bleken gelegd. Het wasgoed werd daarbij vastgelegd om opwaaien te voorkomen. Om met het bleken het beste resultaat te krijgen, werd het wasgoed, zodra dit droog dreígde te worden, overgoten met water. Dit regelmatige begieten gebeurde onder meer met de zogenaamde “geeteklomp”. Een voorwerp dat bestond uit een oude klomp die aan een steel was bevestigd. Daarmee werd met tussenpozen het wasgoed besprenkeld. Later werd dit voorwerp vervangen door een gieter. De grote wasbeurt en daarbij het bleken, moet vroeger een bijzonder tafereel zijn geweest. Stel je dat eens voor, een tocht langs de boerderíjen waar wit en bont wasgoed lag uitgevlijd op de groene stukje gras rondom het erf.
In de dorpen met een echte bleek, vond het wassen vaak gemeenschappelijk plaats. Het koken en wassen gebeurde dan thuis. Wanneer dit achter de rug was, gingen de vrouwen met de was op weg naar de bleek. Groepjes vrouwen verdrongen zich daar al rondom de spoelbruggetjes, teneinde de meegebrachte was te spoelen en uit te leggen op de bleek. Soms waren die spoelbruggetjes overkapt door middel van een koepel, zoals dat vroeger in Zutphen het geval was. Zodra de was dreigde droog te geraken, werd zij begoten. Dit gebeurde, hetzij door de wasvrouw zelf, hetzij door iemand die daartoe was aangesteld. Die aangestelde persoon, doorgaans een man, paste tevens ’s nachts op het wasgoed. Een vorm van nachtwacht dus, maar dan enkel ten aanzien van het ’s nachts achtergebleven nog te bleken wasgoed. Een andere bezigheid van het bleken was het bleken van ruw en fijn linnen. Dit linnen werd later dan verwerkt tot kleding of ander linnengoed voor de linnenkast. Het linnen werd overdag op dezelfde wijze gebleekt als het wasgoed. Daarna werd het linnen ’s avonds in de loogton geloogd. Het linnen werd daartoe in de ton gelegd en begoten met warm water met een oplossing van houtas en een hoeveelheid zout. De volgende dag werd dit linnen opnieuw te bleken gelegd en daarna ’s avonds weer geloogd. Deze situatie duurde net zolang tot het linnen mooi wit was geworden en terug kon naar de linnenkast. Vooral voor het maken van kledingstukken was het bleken van linnen van belang. Hoe witter het linnen, hoe netter het kledingstuk toonde. De gemeenschappelijke dorpsbleken zijn in de loop van de tijd verdwenen. De moderne wasmiddelen maakte het natuurlijk bleken overbodig. Maar zo hier en daar tref je er nog wel een aan. Met name hier in ons dorp: “de bleijke”. De bleijke is onmiskenbaar een merkwaardigheid binnen ons dorp. Het is een dorpsbleek met bleekwachtershuisje. De bleek is ontstaan door een dringende behoefte aan schoon water voor de was. Hengelo lag namelijk in een drassig en zompig gebied. Veel goed water was er niet voorhanden. Wel stroomde er een schoon beekje door het dorp. De Weppelbeek. Dit beekje liep van oorsprong vanuit het oosten (tussen de Oude Varsselseweg en de Ruurloseweg) ons dorp binnen en verdween langs de kerk in de richting Vordenseweg. Bij het aanleggen van de bleek werd via een kleine omlegging, gebruik gemaakt van het water van deze beek.
Dit water werd door een aantal nieuwe grachten geleid. Tot nog ruim in onze eeuw was de bleek omgeven door vier grachten. Het thans aanwezige grasveld werd door twee grachten verdeeld in drie stukken. Op het middelste stuk stond het bleekwachtershuisje. Verder was er op de hoek van de Bleekstraat en de Oude Varsselseweg een zogenaamde “brandkolk”. Later is deze brandkolk gedicht en is hier het brandspuitershuisje gebouwd (zie foto hieronder, red.). Ook dit is inmiddels verdwenen. Het bleekveld bestaat thans uit één stuk; twee grachten werden gedempt. Om de bleek te kunnen betreden moest men in het verleden over een brug. Een rekening uit het jaar 1844 geeft daarover het volgende aan: “IJzerwerk aan de slagboom voor den brug op den bleek en slot” Kosten f 1,25. De leverancier was Praastink. Deze toegangsbrug is helaas vervangen door een dam met een duiker. Het typerende van de bleek is natuurlijk de aanwezigheid van spoelbruggetjes en van het bleekwachtershuisje. Een beschrijving van dit huisje luidt als volgt: “Een zevenkantig uit steen opgetrokken gebouwtje, met een spits toelopend stroodak, hetwelk eindigt in een vierkante schoorsteen”. De vlakken zijn 1,40 meter breed en 2 meter hoog. Het dak heeft een hoogte van 1,50 meter, zodat de totale hoogte 3,50 meter is. In het vlak aan de noordzijde bevindt zich een deur terwijl zich ieder van de twee zijvlakken daaraangrenzend, een langwerpige opening bevindt van hoog 20 cm en breed 10 cm”. Natuurlijk zijn er in de loop der jaren in verband met noodzakelijk onderhoud, veranderingen aangebracht. Echter het totaalbeeld is in stand gebleven. Uit een mandaat: nr.476 van het jaar 1849 blijkt dat B. Jansen, metselaar te Hengelo G, reparaties aan het bleekhuisje heeft verricht. Overigens beperkte het onderhoud zich niet alleen tot het huisje. Uit een rekening van het jaar 1817 blijkt dat door A. Bretveld twee bruggen over de bleek zijn gemaakt. Totale kosten: 25 gulden, 5 stuivers en 2 centen. In het jaar 1856 wordt het maken van een spoeling opgedragen aan Evert den Kers, timmerman te Hengelo G, voor de som van f 186,=. Bovendien is het teren van de spoeling geschied door D. Maalderink, kosten f 2,25. De teer is geleverd door G. Ontstenk, winkelier te Hengelo G: 14,5 kan plus borstels en een pot, totaal f 5,77. Waarschijnlijk met de gedachte dat vreemde ogen dwingen werd het toezicht op het maken van de spoeling opgedragen aan G. Weenink, timmerman te Vorden. Kosten f 6,=.
Verder was er 60 jaar terug ook al sprake van rumoer en baldadigheid. Bij brief van 22 augustus 1932 wordt een proces verbaal opgemaakt tegen twee inwoners van Hengelo “wegens baldadigheid aan het bleekhuisje”. De functie van het huisje blijkt duidelijk uit het woord zelf: Bleekwachtershuisje. Een onderkomen voor de wachter die ’s nachts over het achtergebleven wasgoed waakte. Deze bleekwachters waren door het Gemeentebestuur aangesteld. De beloning ontvingen zij echter van degene die de was kwam bleken. De huisvrouwen dus. Voor brandstof voor verwarming droeg de wachter zelf zorg. De laatste bleekwachter in functie was Johannes Snoek, een gepensioneerd militair. Hij vervulde deze taak van het jaar 1876 tot en met het jaar 1902. Hij stierf op 19 december 1902. Het Gemeentebestuur stelde nadien geen bewaker meer aan. Vanaf die datum was iedereen zelf genoodzaakt op zijn wasgoed te passen. Vanaf die datum was tevens het bleekwachtershuisje niet meer functioneel. Het witte huisje op de bleek is wat dat betreft in feite al gedurende 90 jaar geen bleekwachtershuisje meer. De vraag hoe oud het huisje is, valt niet makkelijk te beantwoorden. De bouwperiode van het eerste huisje is niet exact te achterhalen. Het stamt waarschijnlijk uit de tweede helft van de 18e eeuw. Het huisje is daarna vaak gerestaureerd. Een grondige restauratie vond bijvoorbeeld in het jaar 1959 plaats. Al het muurwerk is toen opnieuw opgebouwd. Dertig jaar later, namelijk in najaar 1988 moest in verband met een brand, het huisje opnieuw worden opgebouwd. Hoe oud is het bleekwachtershuisje nu?
Tienus