Uit de Olde Kaste 1991-03
Auteur: Jarich Renema, Utrecht
1991-03 Leemkuil en Zoonen
De gevolgen van een uit de hand gelopen verkeersdelict.
Men kan het regelmatig in de kranten lezen. Twee automobilisten hinderen elkaar op de snelweg, stoppen,en gaan met elkaar op de vuist. Twee anderen azen op hetzelfde parkeerplekje,en de teleurgestelde schiet de ander dood.
We denken wel eens dat in vroeger tijden, men de mensen minder haastig waren, zoiets niet kon voor komen. Wel,dat valt tegen! Om U uit de droom te helpen doen we hier het verhaal van de boer op de Leemkuil en zijn zonen.
Een boerderij “Leemkuil” bestaat er nog steeds onder Hengelo op het Beckveld. Er was eerst een havesathe van deze naam. In de zeventiende eeuw was die in het bezit van de adellijke familie Van Munster, die met namen als Jonker Roelof van Munster en Jonker Vijth Christoffel van Munster op allerlei posten in de magistratuur van de Graafschap Zupthen te vinden was. Bij de havesathe hebben twee boerderijen behoord. Een van die boerderijen heet eigenlijk Lenselink,doch is ook wel eens, heel verwarrend,Leemkuil genoemd. De andere boerderij is vroeger wel aangeduid als “het bouwplaatsjen van de Leemkuijl”, en later ook wel als “Eskens Plaats”, naar een pachtter die Esken Lamberts heet. In die tijd, rondom 1700 is de familie Ripperda van het huis Vorden eigenaar. De volledige titel van deze lieden: Heer van Verwolde, Vorden en de Leemcuijl. In deze tijd is de havesathe al in verval geraakt. Als voornaam huis heeft het langzamerhand plaats gemaakt voor het Kervel. De naam Leemkuil is overgegaan op de bijbehorende bouwplaats, en op de bewoners daarvan.
De boer op de Leemkuil waarover we het hier willen hebben is Claes Reindsen, die als uit Hummelo afkomstige boerenzoon in 1729 trouwt met een dochter van de boer op de Leemkuil. Het jonge gezin woont eerst enkele jaren in Hummelo,doch komt in 1736 op de Leemkuil, waar Claes zijn schoonvader opvolgt. Deze schoonvader,die Harmen Vrendenborg heet, is als weduwnaar op rijpere leeftijd nog eens weer getrouwd, en is met zijn jonge gezin op een naburig boerderijtje gaan wonen,dat hij in eigen bezit heeft. De zaken zijn Harmen kennelijk niet slecht gegaan. Dat blijkt er ook uit dat hij zich bij zijn vertrek van de Leemkuil een conflict kan veroorloven met zijn landheer. Het voeren van processen is ook in vroeger tijd niet goedkoop geweest. De kern van de zaak, waar we niet gedetailleerd op in zullen gaan is, ,dat Harmen voor zijn vertrek nog even wederrechtelijk enkele percelen weekhout heeft opgeruimd, om zijn opvolger wat meer bouwgrond te bezorgen. Als je er wat geld tegen aan gooit, kun je zo’n proces nog lang rekken, en wat getreiter over en weer is ook nooit weg. Dat blijkt bijvoorbeeld wel uit het feit dat Harmen later nog lang de plaatsen in de kerk gebruikt die bij Leemkuil behoren. Hij laat zich daarvan pas verjagen na een gerechtelijke aanzegging! Doch we willen het over Claes Reindsen hebben,die al weer jaren Claes Leemkuijl wordt genoemd als ons verhaal begint.
Op 9 november 1758 is Claes met zijn beide zonen,Harmen,29 jaar oud en zelf inmiddels ook al getrouwd, en Reijnd (22) met “peerd en karre” naar Zutphen geweest. Volgens latere getuigenverklaringen hebben ze ook nog een vrouwspersoon bij zich. Of dat vrouw Leemkuil is, of een ander,is niet duidelijke geworden. Het is ook niet zo belangrijk. Het zal wel marktdag geweest zijn, want in de namiddag is het gezellig druk op de route van Zutphen terug naar Hengelo. Misschien hebben de Leemkuiltjes wel goede zaken gedaan, en ze zullen in leder geval wel meer dan één slokje brandewijn of jenever hebben genoten. Achter hun karre hotsebotselt er nog meer verkeer op de Ruijterdijk in de richting van Vierakker. Deze “diek” zal wel zo ongeveer het tracee gehad hebben van de huidige Vierakkerse straatweg. Er komt Leemkuil en zoons een voertuíg achterop waarvan de voerman wat meer haast heeft. Op een zeker moment ziet deze, Hendrik Boekslag uit Vorden, die een aantal Vierakkerse passagiers aan boord heeft, kans om het vervoermiddel van de familie Leemkuil te passeren. Dezen zullen misschien bij het passeren nog jolig gegroet hebben, doch die stemming slaat om als de Vordense kar vaart begint te minderen, en even later zelfs stil komt te staan.
Een geval van pech, want een van de passagiers, Garrit Jan Garritsen uit Vierakker springt eraf om de losgeraakte “halter” van “het ene paart so voor den wagen ging” weer vast te maken. Een vluchtstrook is er niet, en het laat zich raden welk soort tekst de Hengeloërs de inzittenden van de andere wagen hebben toegevoegd. “Uit de weg jullie, dat moet ons daarnet zo nodig voorbij”, of woorden van dergelijke strekking. En gaandeweg wat ruiger, want er wordt al gauw flink gescholden. Nadat hij zijn kar weer langs de andere heeft gewurmd springt Claes er van af om nog even verhaal te halen. De driftige man moet zijn kracht niet goed gekend hebben, want na enkele klappen van zijn zweep ligt Garrit Jan Garritsen in zwijm. Dat verhindert de beide broers Leemkuil niet om hun vader even bij te staan. Herman en Reind, “haren wrevelmoed en godloosen boosaardigheid ook niet langer kunnende inteugelen” vallen de neerliggende Garrit Jan met stokken aan. En dat kan diens broer, Berent Garritsen, weer niet aanzien. Hij stort zich in het handgemeen. Hoe het gevecht zich verder heeft toegedragen weet later niemand meer goed te vertellen,doch na afloop ligt Berend Garritsen bloedend en versuft ter aarde. Hij overlijdt de volgende dag aan inwendige kwetsuren.
Claes Leemkuil en zijn zonen hebben het justitieële gevolg van de uit de hand gelopen kloppartij niet afgewacht, want in het Protocol van het Richterambt Hengelo zien we dat de Advocaat Fiscaal zich op 18 november in verband met beslaglegging op de hoogte heeft gesteld van de roerende goederen van de “fugitieve” (voortvluchtige) personen Claes Reijnts en zijn zonen. Een advocaat fiscaal is een soort Officier van Justitie. Zo’n beslaglegging vindt plaats om de kosten van het komende rechtsgeding te dekken, en om kapitaal achter de hand te hebben voor de vergoeding aan de familie van het slachtoffer. De sporen van het noodlottige incident klinken nog wel even door in het eerder genoemde Protocol, want Wilhelmina Harmsen, de vrouw van Claes Reindsen, vecht terug. Ze is toch in gemeenschap van goederen getrouwd, en is dan niet de helft van de boerengereedschappen en de oogst van het land van haar? Moet zij met de jongere kinderen dan van de lucht leven? Zij krijgt dan ook op 6 maart 1759 toestemming om de goederen waarop beslag is gelegd, weer gewoon voor de boerderij te gebruiken, doch ze mag ze niet uit de boedel vervreemden. Inmiddels zijn vader en zonen nog steeds voortvluchtig, al zijn er getuigen die beweren dat zij ze wel eens hebben gezien. De gerechtelijke molens malen maar langzaam: pas in maart 1760 begint bij verstek van de delinquenten het proces. Het betreffende criminele proces-dossier, te vinden in het Rijksarchief in Gelderland,is niet volledig, en zo weten we niet tot welke straffen de boosdoeners zijn veroordeeld. Wat we wel weten is dat er iets waar moet zijn van beweringen dat ze nog wel eens in de buurt gezien zijn. Want Harmen Leemkuil is zo voortvluchtig niet geweest, of er zijn van hem na het voorval nog twee kinderen gedoopt in de kerk van Hengelo. Zijn escapades leiden er overigens toe dat hij in 1762 toch gevat wordt. Dat levert enkele toevoegingen op aan het dossier: de ondervraging van Harmen.
De autoriteiten zijn er vooral nieuwsgierig naar hoe de beide broers uit handen van de Justitie zijn gebleven. Harmen verhaalt dat hij naar een vriend van moederkant is gegaan. Dit “vriend” heeft hier de betekenis van “familielid”, en komt tevens voor in het gezegde van de goede buur die beter is dan de verre vriend. In dit geval heeft Harmen wel degelijk wat aan de “verre vriend” gehad, want Engbert Stockhuirne, een achterneef van zijn moeder, heeft hem een tijd lang thuis onder Gelselaar geherbergd. Uiteindelijk wordt Harmen de grond daar te heet onder de voeten, en hij vlucht naar buiten het Gelderse rechtsgebied: Wehl. Dit ligt onder de Kleefse enclaves, die een gewild toevluchtsoord zijn voor voortvluchtigen en bannelingen uit het Gelderse. Doch de Ridder van “Weel” duldt Herman uiteindelijk ook niet in zijn dorp, en zo raakt hij weer op drift. Uiteindelijk wordt hij op een van zijn zwerftochten gepakt. Wat er van zijn broer Reind is geworden, vernemen we ook: deze heeft aangemonsterd op een zeeschip, en uit correspondentie met de familie is gebleken dat hij later in “Zurinamen” is beland, en daar inmiddels is overleden. Het spreekt vanzelf dat Harmen in tegenstelling tot eerder gehoorde getuigen wel weet wie de dodelijke klappen aan het slachtoffer heeft uitgedeeld. Dat is natuurlijk zijn onfortuinlijke broer geweest! Deze poging om zijn straf te verminderen zal wel niet geslaagd zijn. Zoals al gezegd: we weten niet hoe het vonnis heeft geluid. Misschien dat we dat bij gelegenheid nog eens in het archief van het Hof van Gelderland vinden. Wel is duidelijk dat Harmen niet op de Leemkuil is teruggekomen. De nog maar net twintigjarige dochter Anneken van Claes Leemkuil trouwt in 1763 met Berent Lenderink, die dan de nieuwe boer de op Leemkuil wordt. De Lenderinks hebben nog heel lang op de Leemkuil gewoond.
Wie dus denkt dat er zich vroeger geen verkeersdelicten voordeden, vergist zich. Zoals we zien heeft de moderne wegpiraat zijn voorlopers gehad.
Jarich Renema, Utrecht
Verantwoording:
Jarich Renema
1991-03
EG, ECAL: doopboek Nederduits
Gereformeerde Gemeente Hengelo (Gld), R.B.S. 909