1993-04 Het “Huis nummer 30” en zijn bewoners

Uit De Olde Kaste 1993-04

Auteur: Eddy Geurtsen

Het “Huis nummer 30” en zijn bewoners

Aan de Spalstraat, dicht bij de Remigiuskerk, vinden we tegenwoordig drie horeca-gelegenheden. Over de middelste, waar café-bar “de Zwaan” gevestigd is, gaat dit artikel.

Over een periode van zeker meer dan 120 jaren woonden hier enkele van mijn voorouders. Op 30 juni 1764 werd Johannes Teunissen ten doop gehouden in de katholieke kerk te Wehl. Zijn ouders waren Richardus en Hendrica Tönnissen. Zevenentwintig jaar later trouwde de dopeling van toen met Grada ten Barnen uit Hengelo. Hoewel er geen overtuigende bewijzen voorhanden zijn, ga ik er vanuit dat haar vader Coendert ten Barnen van beroep smid was. Jan Teunissen was smid en uit ervaring is me gebleken dat er steeds weer smeden met smidsdochters trouwden. Jan trouwde er bij in, door dit huwelijk kreeg hij behalve de dochter ook de smederij van schoonvader. Toen in latere akten het onroerend goed van Jan Teunissen ter sprake kwam, werd vermeld dat hij deze goederen “ab in testato” (d.w.z. zonder dat er een testament of wilsbeschikking is geweest) van zijn schoonvader heeft geërfd. Wanneer Coendert ten Barnen is overleden is niet bekend, op 8 september 1800 was hij nog in leven, maar hij moet voor 1811 zijn gestorven.
Het huis waar Jan Teunissen woonde en werkte had als adres “Dorp nummer 30”. In de periode 1792-1803 werden hier vijf kinderen geboren, waarvan twee zoons. De jongens traden beide in de voetsporen van hun vader en werden ook smid.
Richardus Reynerus was de oudste. Hij bleef tot zijn dertigste jaar bij zijn vader werken. Op 1 mei 1822 vertrok hij naar Keppel en enkele jaren later vestigde hij zich als zelfstandig smid in Zevenaar. Veel smidsknechten kwamen in de daaropvolgende jaren van Zevenaar naar Hengelo en omgekeerd. Nadat ze dan enige jaren “stage” hadden gelopen, zochten ze zich dan weer een andere baas. Coenraad Teunissen, de jongste zoon, bleef bij vader Jan. Toen Jan Teunissen in 1828 zich uit de zaak wilde terugtrekken om “een meer onbezorgd bestaan te doen geworden”, nam Coenraad de smidshamer over.

Als tegenprestatie moest hij aan zijn broer en zusters een uitkering betalen van in totaal f 240,=. Ook moest hij aan zijn vader een stevig zakgeld geven en te zijner tijd zorgen voor “een behoorlijke begrafenis”. In de akte waarin dit alles werd vastgelegd, werd ook het huis omschreven: Een Erf en Huis nummer dertig met daaraangelegen Hof groot ongeveer zeventien roeden elf ellen aan de Weppele in het Dorp Hengelo aan het erve van Jacob Lengeler en Hendrik Eggink kennelijk gelegen.
Nadat Jan Teunissen met pensioen was gegaan bleef hij nog gewoon als smid werkzaam. Pas toen hij in de zeventig was, kwam hij aan het sukkelen. In 1845 vertrok hij naar Bekveld 224, “het Lenselink” waar een dochter en schoonzoon woonden. Zij verzorgden de oude smid tot aan zijn overlijden op 10 maart 1846. Coenraad Teunissen was in 1827 getrouwd met Johanna Beulink. Er werden in totaal negen kinderen geboren, maar vijf ervan stierven al jong. In 1846 leenden Coenraad en zijn vrouw een bedrag groot f 300,=. De hypotheekakte geeft voor het eerst informatie over de smederij: het aan comparanten toebehorende huis en erve, daarbij staande smederij en annex gelegen tuin. De twee zoons van Coenraad trokken weg uit Hengelo, hij bleef met twee jonge dochters achter. Het werd tijd voor hem om uit te kijken naar een geschikte opvolger. Zijn oudste dochter Willemina Engelina hielp een handje met zoeken, zij was het dan ook die een geschikte persoon vond. Gradus Geurtsen, zoon van Hendrik Geurtsen uit het Gooi, was in 1843 op twintigjarige leeftijd als smidsknechtje begonnen bij Hilderink op Gooi 125 a (Keijenborg). Na twee jaar vertrok hij naar ‘s-Heerenbergh. De volgende tien jaren bekwaamde hij zich bij diverse patroons in het smidsvak, totdat hij zich op 30 mei 1855 te Hengelo vestigde als smid. Hij kwam uit Bemmel en vond nu werk bij Besselink, een smid in het dorp. Amor schoot zijn pijlen af en in 1856 trouwden Willemina Engelina Teunissen en Gradus Geurtsen

Ze gingen wonen in een nieuw gebouwd huis nummer 30 b. Dit was hetzelfde pand als waar nu het cafe “de Zwaan” in zit. De smidse bevond zich toen al jaren op de plaats van “Smikkel-in”. Het bestaande huis nummer 30 waar vader Coenraad woonde, stond op de plaats tussen “Smikkel-in” en het originele gebouw van Langeler. Dus gedeeltelijk op de plaats waar nu de zaal van Langeler staat. Sinds de tijd dat Gradus Geurtsen erbij ingetrouwd was, ging Coenraad Teunissen zich met andere zaken bezig houden. Het zware smidsvak verruilde hij voor lichter werk. Vanaf 1860 stond hij als “tapper” te boek.
Zie hier het begin van de tapperij zoals die er 130 jaar later nog op die plaats te vinden is. Op 30 maart 1867 overleed Coenraad en het huis nummer 30 werd afgebroken terwijl een deel van de grond werd verkocht.
Gradus Geurtsen had twee zoons, Coen en Jan. Allebei werden op hun beurt weer smid. Coen was als oudste voorbestemd om de zaak over te nemen, maar omdat hij lange tijd ongehuwd bleef, leek de voortzetting van het bedrijf in het geding te komen. Toen hij 44 jaar oud was, trouwde hij alsnog, maar het huwelijk bleef kinderloos. Nog steeds dreigde de smederij in vreemde handen terecht te komen. Gradus Geurtsen maakte dit alles niet meer mee, hij stierf op eerste Kerstdag 1904. Ook Jan Geurtsen wachtte zijn kansen in Hengelo niet af. Rond de eeuwwisseling trouwde hij een weduwe in Twello met twee kleine kinderen en….. een smederij!
Omstreeks 1916 werden twee zoons van Jan uit Twello geregeld naar Hengelo gestuurd om hun oom Coen te helpen met het werk. De diepere gedachte hierachter was natuurlijk dat één van hen te zijner tijd in Hengelo aan de gang zou kunnen komen. Het liep allemaal anders, want Coen stierf al in 1919 toen de oomzeggers in Twello nog te jong waren om de zaak over te nemen. Zo viel het doek voor de smederij in Hengelo. De zaak werd verkocht aan de familie Stapelbroek die van de smederij een slagerij maakte. In de crisisjaren raakte de slager in financiële problemen en ging failliet. De familie Waening kocht het pand en de deurwaarder moest er aan te pas komen om Stapelbroek op straat te zetten. Deze beschikte niet over vervangende woonruimte en dus bivakkeerde het gezin een tijdje onder een dekzeil op straat. Later kregen ze een woning “van de armen” aan de oude Varsselseweg.

Tot besluit een anekdote uit de tijd dat Coen Geurtsen nog de smidshamer hanteerde in Hengelo. Het werd in 1990 verteld door één van de jongens uit Twello die in 1916 hun oom Coen kwamen helpen. Het paarden beslaan kwam toen nog veel voor. Overal werden paarden nog voor gebruikt. Zo kwam er nog wel eens een boer met een jong paard bij ons. Dit dier was nog nooit beslagen. Eerst moest er een half flesje brandewijn komen. Het café was vlakbij. Dat was de voorwaarde voor een eerste keer. Ik proefde er ook wel eens stiekum van, je was dan niet half zo bang, al was het paard nog zo lastig. Er kwam eens een boer met een paard. De boer zelf had vreselijke kiespijn. Mijn oom Coen zei: “dat heeft toch niks te betekenen, die trek ik er pijnloos voor je uit”. Hij bond stiekum een heel dun ijzerdraadje aan de bankschroef en gaf mij intussen een teken om een stuk ijzer in het vuur te leggen. Het andere eind van het ijzerdraadje bond hij om de kies van de boer en zei: Zo, nu gaat hij er vanzelf uit, dat zul je zien. Zelf liep hij langzaam wat achteruit, greep vlug het gloeiende stuk ijzer in de tang en ging op de boer af!. De boer schrok zo verschrikkelijk en sprong achteruit. Het ijzerdraadje spande zich en …. .. daar ging de kies. De boer had er inderdaad niets van gevoeld. Mijn oom was trots op de pijnloze behandeling.

Eddy Geurtsen, Plataanweg 22, 7255 AZ Hengelo.