1994-02 De knipmuts is geen mode meer

Uit de Olde Kaste 1994-02

Auteur: E.J. Jolink

De knipmuts is geen mode meer.
Een schilderachtige dracht gaat verdwijnen.

Tussen Hengelo, Vorden en Keijenborg ligt de buurtschap Bekveld, een aantal wijd verspreide boerderijen in een gebied van laag weideland en ruisende populieren.
De boerderijen zijn er voor een deel nog van de oude stempel, maar veel romantiek – of zo ge wilt folklore – is er in deze contreien niet meer te vinden. Zeker, er zijn nog de boeren en boerinnen op leeftijd, die zich nog niet schamen voor hun ouderwetse dracht.

Maar de jongeren hebben deze al lang afgelegd. Zij lopen als de dorpelingen uit de omgeving, waar de steeds toenemende industrialisatie en de uitbreiding van het verkeer sneller dan in van-de-grote-wereld-afgesloten-plaatsjes de “cultuur” hebben gebracht.
Vroeger kon je aan de kleding van boer en boerin zien waar ze vandaan kwamen. Nu is, en ook nog niet eens altijd, alleen nog maar te zien dat de man wel eens in aanraking komt met de mestkar of de maaimachine.
Natuurlijk: het oude keert niet weer. Wat voorbij is, is voorbij. De tijd staat niet stil en ook zij die het oude liefhebben zullen op zekere dag, tegen hun wil vaak, dat oude moeten loslaten.Bukskin, pilo en laken worden afgezworen en de oude kleurige omslagdoek gaat tegen betaling van enkele tientjes naar een opkoper.
Die doek hangt enige maanden later aan de wand in een villakamer. Wellicht gaat de stijve, maar statige dracht van de oude boerin bewaard worden, misschien zelfs in een of ander museum. Maar de boerderij, haar bewoners en de omgeving worden armer, ondanks de aanschaffing van nieuwe en practische kledij.

Geen materiaal meer.
Een van de dingen, die we met enige weemoed uit onze Achterhoek hebben zien verdwijnen, is de ouderwetse knipmuts, wel het meest schilderachtige deel van onze boerinnenkleding. Natuurlijk draagt onze jonge boerin deze uit-de-tijdse hoofdbedekking niet meer. Het zou bespottelijk staan bij haar moderne kledij, bij haar kantoorfunctie of in de danszaal…
Slechts een enkele oude boerin tooit zich nog met dit sieraad. ’s Zondags met de kanten-, door de week met de plooimuts.
Ze is er mooi mee, veel mooier dan haar dochter met haar moderne hoed of haar kleindochter met haar alpinomuts. Maar ook bij de ouderen gaat deze siermuts verdwijnen. Noodgedwongen, want er worden geen nieuwe meer gemaakt. Het benodigde materiaal, de karkasdraad en het neteldoek zijn niet meer te krijgen en de vrouwen die de kunst van het maken en herstellen en opmaken verstaan, zijn erg dun gezaaid.

Erg vernemstig.
In Bekveld troffen wij nog een knipmutsenmaakster, de boerin Derksen-Mulderije op “De Filippo”. Ook zij maakt geen nieuwe mutsen meer. Waarvan zou ze dat moeten doen? En als het materiaal er nog was, wat zou zo’n muts dan niet moeten kosten?Bovendien is het haar beroep natuurlijk niet, zij doet het maar voor de liefhebberij en om de mensen voort te helpen. Eigenlijk heeft ze er ook helemaal niet voor geleerd.Hoe ze het dan toch kent? Het kwam zo: Moeder Mulderije kreeg op zekere dag haar muts van de opmaakster terug. Toen ze het ding op had, bleek het niet volgens de regels van de kunst te zijn behandeld. Boer Derksen, haar schoonzoon, vond dat zijn vrouw het veel beter zou kunnen. Wat doe je in zo’n geval? Natuurlijk eens bij een opmaakster gaan kijken en het daarna zelf eens proberen. En aangezien ze nog al erg “vernemstig” was, had ze de kunst met twee dagen kijken onder de knie. Sindsdien maakte, herstelde en waste ze mutsen voor boerinnen in eigen omgeving en ver in de omtrek.


Met strik en lint.
U kent ze toch wel, de verschillende knipmutsen? In de week draagt de oude boerin een neteldoekse plooimuts, ’s zondags een kanten knipmuts en in dagen van rouw een speciale rouwmuts.Die plooimuts is een wonder van netheid en sierlijkheid. Ze staat stijf en glanst van de stijfsel. Als ze klaar is! Want voordien, als de muts van de draagster komt om te worden gewassen, is ze veelal ontoonbaar. Nadat alle naden losgetornd zijn, worden de lapjes gewassen en gesteven, aan elkaar genaaid en gedroogd en gestreken. Pas dan komt het opmaken van de neteldoekse ruche. Om en om gaat tussen een stijf gestreken band een koperen pen, die boven een stomende ketel de kleine plooien in de band zet. Gedroogd (in de oven van het fornuis) wordt deze plooikraag aan de muts genaaid. Dan pas kan de draagster er weer mee pronken. De kanten muts, fijner dan enig modern hoofddeksel, is alleen voor zon- en feestdagen, voor kerkgang op die dagen en voor de visite. De rouwmuts, van neteldoek, met een zwart kapje onder de hoofdrol, draagt de boerin alleen in dagen van droefheid. Maar ook dan is het een sieraad voor het hoofd. Ook zonder de strikken en linten, die in niet-droeve dagen de muts completeren!

De beste klanten.

De beste klanten van vrouw Derksen-Mulderije zijn de boerendansers uit de omgeving, vooral die uit Ruurlo en Borculo, die bijna na elk optreden hun mutsen (moeten) laten wassen. Natuurlijk zijn er ook anderen: oude boerinnen uit Laag Soeren, Bronkhorst, Ruurlo, Hengelo, Borculo, Brummen, Zelhem en zelfs een klant uit Zutphen. Emigranten nemen de muts wel eens mee naar het buitenland, naar Zuid Afrika en Canada. Ook komt het wel eens voor dat er uit Amerika om een exemplaar vragen. Vroeger kon aan hun aanvragen altijd worden voldaan. Nu “staat de productie stop”, wegens gebrek aan belangstelling en afwezigheid van materiaal. Het ambacht zal daardoor uitsterven, de muts zal verdwijnen en de Achterhoekse boerin zal – uiterlijk – net als alle andere mensen zijn. Zo is het nu eenmaal in deze wereld: we worden “modern” en veel wat oud en goed was gaat daarbij verdwijnen. Helaas!

Uit de Geldersche Overijsselse Courant van 11 maart 1949 ingezonden door E.J. Jolink, Hengelosestraat 73, Keijenborg.