1994-02 Een vermakelijke spookgeschiedenis

Uit de Olde Kaste 1994-02

Auteur: W.J.M. Hermans

Een vermakelijke spookgeschiedenis

In de Graafschapbode van 3 october 1924 vond ik het volgende gedicht, ondertekend door ‘Frans van Hengel’.
Zeer waarschijnlijk betreft het hier één van de eerste pennevruchten van Frans Roes alias Herman van Velzen, toen 22 jaar, en daarom een heel bijzondere.

Spoken op Leemkuil

Een heldenschaar was uitgetogen
Om op spokenjacht te gaan.
Om met saam-vereende krachten
Het helsche leger te verslaan.
Het leger dat onveilig maakte
Leemkuils pol, hier wel bekend
Om z’n huiv’rende spookverhalen
Die ‘t van alle tijden kent.

Geheel in ’t wit geklede wezens
Kwamen hier in ‘t nachtlijk uur
Met vreeslijk verwrongen leden
Oogen fonkelend als vuur.
Maar nu naderde hun einde
Saamgesteld uit Hengelo’s ridders
Zonder vrees en zonder blaam.

Op de Leemkuil aangekomen
Roerend stil was daar het oord,
Geen zuchtje wind of bladgeritsel
Niets werd hoegenaamd gehoord.
Een gids voorop, de ridders volgen
Hem langzaam door dit vreeslijk oord
Tot dat eensklaps uit de struiken
Een geheimzinnig zingen werd gehoord.

Witte Geesten waarden eensklaps
Als rezen ze plotseling uit den grond
Zacht als door den wind gedragen
Over Leemkuils pol in ’t rond.

De ridderschaar is heen gevloden
Sommigen spraken een luid gebed
Over heuv’len en door kuilen
Op gracht of sloot werd niet gelet.

Geen ploeg bleef staand op den akker
Geen droogrek op ’t erf bespaard
Men hoorde weide rikkens kraken
Klompen zijn er zoek geraakt
Om de ridders te zien loopen
Was werkelijk een groot vermaak.

Met een angstig kloppend harte
Rillend, bevend, ’t hoofd op hol
De nacht vond meen’ge slapelooze
En de spoken hadden lol.

Frans van Hengel

Het behoefde uiteraard enige uitleg, die de redactie van de Graafschapbode erbij gaf:
“Ter nader verklaring van bovenstaand gedicht diene volgende uiteenzetting, weergevende wat in werkelijkheid zich hier deze week afspeelde en thans van mond tot mond gaat.
“Een Culemborgsche jongen is nooit bang”, daarop beriep zich een kleermakersbediende, alhier in betrekking, meermalen. Het tegendeel zou echter spoedig bewezen worden. Aldus, de afspraak gemaakt door enkele Hengelosche jongelingen. Als proefveld moest dienen “de Leemkuilspol”, ca. 20 minuten buiten het dorp, waar oude overblijfselen nog toonen, waar vroeger het kasteel de Pol gestaan heeft. Op dit terrein zou worden gespookt, overeenkomstig oude legendes, die hiervan de ronde doen. ‘s Avonds half 9 ging ’n zestal op surveillance met heldenbloed in d’aadren, waaronder enkelen, zich van het komende gebeuren bewust.

Hoe dichter men bij de plek kwam hoe meer de zenuwen begonnen te werken. Halverwege komen twee buitendorpers, die even naar Pieper moesten de schoenen ophalen. Na eenig praten zijn ze bereid te retireeren en mee te gaan naar de spoken. De stoet wordt dus grooter, vandaar meer courage. Dit tweetal kende het terrein uitstekend, beter gidsen had men zich niet kunnen wenschen. Maar wat is dat: Eensklaps worden lelijke geluiden gehoord! Van schrik gaat de een voor de ander achteruit, een angstgeroep stijgt op. Wederom een vreemd gehuil; elk van ’t gezelschap acht nu de tijd gekomen om zich te beveiligen, doch waarheen? Want meteen ontwaart men witte gedaantes. Een vond het ‘t verstandigst om met de spoken te accordeeren en vraagt: “Wat wenscht U?”. Antwoord: “Bloe..,bloe.., bloed”, waaruit de nooit bange verstaat “Uw bloed” en het voor hem, alsook voor 2 anderen de hoogste tijd is om te gaan drossen. Een der vluchtenden verliest een klomp, doch dat is niet erg, beter de klomp dan ’t leven achterlaten. ’t Gaat nu door slooten en over hekkens, in allerijl, om toch maar levend van dit terrein te ontloopen. ’t Meest vermakelijke komt echter nog. Drie buiten ’t gezelschap staanden hadden iets lont gerooken en moesten getuige zijn van dit tooneel. Zij op hun beurt beproefden met succes om ’n spook te imiteeren wat voorbeeldig gelukte. De eerste spoken meenden nu met de werkelijkheid te doen te hebben, gingen thans aan den haal en konden ook slechts een uitweg via een sloot vinden. Een struikelde nog over een op ‘t land staande ploeg en bezeerde zich licht. Minstens 5 kwamen dien avond met een nat pak thuis en de schrik in de beenen. Natuurlijk gaat deze vermakelijke geschiedenis van mond tot mond en is de Culemborgsche kleermaker genezen van zijn grootspraak.
Tot zover de Graafschapbode anno 3 oct.’24.
W.J.M. Hermans