1995-03 Een sage rond het bleekhuisje

Uit de Olde Kaste 1995-03

Auteur: Tienus

Een sage rond het bleekhuisje

Deze sage rond de Bleek in Hengelo speelt zich af in de tijd dat de grote transporten nog plaatsvonden over de Hessenwegen. De bleek in Hengelo was toen nog omgeven door een viertal grachten. Het bleekhuisje bevond zich zodoende op een van de eilandjes.

De sage.
De lange Hessenweg die vanuit het oosten, vanuit Duitsland via Bocholt en Aalten langs de Radstake naar Halle en verder regelrecht naar Hengelo liep, werd in die tijd ook wel aangeduid als de noordelijke tak van de Westfaalse Hessenweg. Lang geleden lag aan het deel van deze Hessenweg, dat later werd aangeduid als de “Oaltensche Diecke” de boerenherberg “Meijnne” geheten. Deze herberg bestond al ruim voor de periode dat herbergen zoals “De Vos” in Wichmond en “De Vlieg” in Vierakker ontstonden. De herbergplaats bestond uit een aantal gebouwen. Het grootste gebouw was de oude boerderij met daarin een grote gelagkamer met een breed haardvuur. De bijgebouwen bestonden uit onder meer twee grote schuren met aan de voor- en achterzijde grote deuren voor het in- en uitrijden van de voertuigen die ’s nachts overbleven. Verder was er nog een wagenloods, een grote paardenstal, een voorraadschuur en een waterput met drinktroggen voor de paarden.
Vroeger had er op de plaats van de boerderij een klein kasteel gestaan dat “Meijningte” heette. Het kasteeltje was destijds echter als gevolg van onderlinge twisten tussen de verschillende landheren geheel verwoest. Het was in de vroege ochtend dat de vrouw van de herbergier met een luide schreeuw wakker schrok. Lijkbleek en met haar handen voor haar ogen geslagen zat zij rechtop in de bedstee. De herbergier, enigszins uit zijn humeur omdat hij zo vroeg werd gewekt, informeerde geïrriteerd wat er wel aan de hand mocht zijn. “Ik heb zo net een hele eigenaardige droom gehad”, antwoordde de vrouw. “Vrouwe, wees toch wijzer, ge weet toch dat dromen niet echt zijn. Daar zijt ge nu toch oud genoeg voor nie”? sprak de herbergier gepikeerd. Omdat de vrouw niet antwoordde, maar met haar handen voor de ogen rechtop in bed bleef zitten, werd de man ernstig en vroeg haar wat zij dan wel gedroomd had.

“Ik droomde dat wij schatrijk werden”, vertelde de vrouw. De herbergier was nu geïnteresseerd. “Vertel er eens iets meer over”, vroeg hij. “Er valt eigenlijk niet zoveel meer te vertellen”, antwoordde de vrouw. “Om rijk te worden hoefde ik alleen maar naar het dorp Heingheloe te lopen en daar om klokslag twaalf uur ‘s-nachts zeven maal om het bleijckeheusken te lopen”. Toen de herbergier dit hoorde schoot hij in een onbedaarlijke lach. Dit was toch wel een erg simpele manier om rijk te worden. Stel je voor, naar Heingheloe lopen en daardoor rijk worden. De vrouw bleef ernstig. “Ik heb nog steeds een heel sterk gevoel dat deze droom mij rijkdom brengt”, zei ze. De man zuchtte eens diep en sprak vervolgens: “Goed, als jij aan je droom zoveel waarde hecht, dan gaan wij vannacht op pad”. “Neen”, sprak de vrouw, “in de droom kwam uitdrukkelijk naar voren dat ik alleen moet gaan”.

Zo gebeurde het dat de vrouw van de herbergier zich ’s avonds laat gereed maakte om naar Hengelo te gaan en een bezoek te brengen aan het bleekhuisje. Om tien uur ’s avonds ging de dappere vrouw op weg. Het was zo’n acht kilometer lopen naar Hengelo. De weg liep nagenoeg kaarsrecht en de maan lichtte haar met zijn bleek schijnsel een beetje bij. Toen ze langs het bos van de “Mettenmate” liep huiverde ze onwillekeurig. Om half twaalf ’s avonds kwam de vrouw zenuwachtig bij het dorp aan. Zij hoefde het dorp eigenlijk niet in, omdat het bleekhuisje aan het begin van het dorp lag. Maar ze was wat aan de vroege kant. Immers, zij hoefde pas klokslag twaalf uur op de bleek aanwezig te zijn. Om de tijd enigszins te doden, drentelde zij het dorp binnen.

Daar liep zij al ras de klepperman tegen het lijf. Deze, dik gekleed en zwetend onder zijn duffelse pet, was hoogst verbaasd. Het kwam op dit tijdstip van de avond niet vaak voor dat hij een vrouwspersoon aantrof. En zo het leek, nog wel een vrouw van buiten het dorp. Hij kende de vrouw namelijk niet en informeerde daarom waar zij nog zo laat op weg naar toe was. De vrouw, in al haar zenuwen, vertelde hem alleen dat zij nog wat op de bleek te doen had. Waarop de klepperman haar vriendelijk mededeelde dat ze dan de verkeerde kant op liep. Zij haastte zich daarop weg van de klepperman en liep terug het dorp uit, richting de bleek. Daar aangekomen, zette de klok van de toren juist aan voor het begin van de twaalf slagen. De vrouw was precies op tijd. Klokslag twaalf liep zij het bruggetje over en stond op het natte gras van de bleek. Zij huiverde in de natte nevel, doch vermande zich en begon haar eerste ronde om het bleekhuisje te lopen. Een tweede, derde, vierde, vijfde en een zesde ronde volgden. Er gebeurde verder niets. De bleek leek stil en verlaten. Slechts een flauw maanschijnsel gleed over het natte gras en het donkere water van de grachten. De vrouw huiverde opnieuw. Ze stopte even en trachtte haar twijfel, die langzamerhand in haar opkwam, te onderdrukken. Haar voeten waren inmiddels kletsnat geworden, zo ook de onderkant van haar lange rokken. Zo begon zij aan haar zevende ronde. Er gebeurde nog steeds niets. Toen ze opnieuw was aangekomen ter hoogte van het deurtje van het huisje, ging het plotseling open. De vrouw schrok. Er stapte een man naar buiten. Het was de bleekwachter. De man die ’s nachts over het achtergebleven wasgoed waakte. Verbaasd doch vriendelijk vroeg hij of hij de vrouw soms ergens mee van dienst kon zijn. De vrouw, verkleumd en terneergeslagen, vertelde in haar ellende het hele verhaal aan de bleekwachter. Deze luisterde aandachtig en liet geduldig de vrouw het hele verhaal uiteenzetten. “Beste vrouw”, sprak de bleekwachter, “kom je hier maar even binnen warmen bij de kachel, die is nog een klein beetje aan. Ik zal dan onderwijl een kop melk voor je warm maken.” Terwijl de vrouw ineengedoken langzaam de warme melk opdronk zei de bleekwachter medelijdend naar haar opziend: “Beste vrouw, dromen zijn bedrog. Ik heb zelf eens gedroomd van rijkdom. Ik droomde namelijk dat er ergens richting de Duitse grens een schat verborgen lag onder de bedstede in een oude boerenherberg. Toen ik wakker werd heb ik er hartelijk om gelachen. Maar kom, ik stel voor dat je nu weer gaat, anders maakt je man zich ongerust.” De vrouw bedankte de bleekwachter voor de gastvrijheid en de warme melk en vertrok weer richting de boerenherberg. Haar man kwam haar onderweg al tegemoet. Hij had zich in de herberg vreselijke zorgen gemaakt dat hij haar alleen had laten gaan. Na een uur had hij besloten haar te volgen. Ter hoogte van de grote en statige boerderij de “havesathe Waarl” in het buurtschap Dunsborgh trof hij zijn vrouw.

Deze was opgelucht toen ze haar man zag. Onder het lopen naar de herberg vertelde zij hem haar ervaringen. Over de ontmoeting met de zwetende klepperman en over de vriendelijke bleekwachter met zijn bijzondere droom. De droom van de bleekwachter maakte nogal veel indruk, zowel op de man als de vrouw. Ze werden er enigszins stil van. Thuisgekomen keken zij elkaar eens aan en daarna naar de deuren van de bedstee. Zonder woorden begonnen zij de planken van de bodem van de bedstee los te breken. Daarna groeven zij met een spade in de aarde onder de bedstede. Het was een zwaar karwei in die kleine en benauwde ruimte. Maar hun inspanning werd beloond. Want, wat troffen zij in die omgewoelde aarde onder de bedstee aan? Drie vaatjes met gouden munten uit de Spaanse tijd.

Tienus