1998-04 De Visafslag in Hengelo

Uit de Olde Kaste 1998-04

Auteur: Roel Kreunen

De Visafslag in Hengelo

De vishandel in Hengelo werd georganiseerd door Gert Lenselink die geboren is in 1860. Hij werd daarbij geassisteerd door Gerard Brekveld, ook wel “Gerard van de Broeksen” genoemd.

Lenselink liet wekelijks een mand vis komen uit IJmuiden. Dat was een grote tenen mand met dito deksel, deze werd dan vol gestort met vis en ruw ijs. Het vervoer ging dan per stoomtrein tot Zutphen. Vandaar per stoomtram naar Hengelo. De tram stopte dan voor het pand van Tinus (Til) Harmsen, de kolenhandel recht tegenover het Kreunenstraotje (Marktstraat). Daar werd de zware mand dan met de kruiwagen afgehaald en vervolgens naar de boterloods gebracht.
Voor degene die niet weet wat de boterloods was; de “Botterloze” was een soort afdak op palen met een soort bank in het midden. Hier kwamen de boeren hun eigen gekarnde boter verkopen en later werd hier dus ook de visafslag gehouden.
Als de vis gearriveerd was, ging Gerard (hij was ook dorpsomroeper) met een koperen bord om de nek het dorp rond. Op bepaalde punten bleef hij dan staan, sloeg drie keer op het bord en riep dan luidkeels: “Hedenmiddag om 2 uur verse vis verkrijgbaar”.
Klokslag twee werd er ook nog een grote koperen bel geluid ten teken dat de visafslag begon. Van alle kanten kwamen dan de mensen toegestroomd met pannen en potten. Lenselink de afslager gooide dan een aantal vissen op de deksel van de mand en begon dan de afslag door een prijs te noemen. Bijvoorbeeld 90 cent en dan 89, 88, 87, 86, 85 totdat er iemand “mijn” riep. Diegene had dan de vis voor die prijs, dus iedereen wachtte zolang mogelijk om de laagste prijs te bedingen. Maar er liepen ook een paar kwajongens tussen de menigte met een spel en die prikten op een spannend moment Aron Meijer in zijn kont. Die schreeuwde dan en de afslager zei dan: “]a, Aron hef de vis”. Aron protesteerde dan hevig, maar Lenselink zei dan: “]a, dan mo’j de bek maor dichte hol’n”, Aron had vis altijd te duur betaald.

Evenzo verging het kuiper Weg, de vader van Ajan Weg. Die rookte een kromme pijp waarvan de steel omwonden was met garen omdat de steel lek was (vroeger werd niks zomaar weggegooid, op deze manier was het snel gerepareerd, maar dit terzijde). Als kuiper Weg vol spanning een gunstige prijs stond af te wachten en het was bijna zover, dan begon hij aan zijn pijp te lurken. Degene die naast hem stond zag dat en die riep dan “mijn”, die was hem dan net voor.
Ik weet niet tot hoe lang in de oorlog de visafslag nog doorgang heeft gevonden. Na de oorlog kwam Bernard Prins aan bod, de slagerswinkel werd gebruikt als viswinkel. Vis was een van de eerste voedingsproducten welke zonder bon werd verkocht. De aanvoer was onregelmatig en je moest eerst informeren of er wel vis te koop was. Zo niet, dan was altijd het geijkte antwoord van Bernard Prins: “Vandaag geen vis, storm op zee, geen aanvoer vandaag!” Later, toen er weer meer en geregeld aanvoer was ging Bernard Prins (ook wel omgedraaid genoemd: “Prins Bernard”) thuis bezorgen. Hij had dan een houten kratje op de fiets en reed altijd hard omdat hij zich op een motorfiets waande. Toen hij zich een motor had aangeschaft kon hij zich helemaal uitleven. Hij knetterde door de zandwegen en hobbelde zo hard dat de vis haast met de kop boven de mand uitkeek en zich afvroeg: “mijn god, wat is er toch aan de hand?”