1993-02 Kerkklokken

Kerkklokken

Uit De Olde Kaste 1993-04

Auteur: Wim Luimes

Er werd mij gevraagd of ik wat kon vertellen over de Hengelose kerkklokken. Dit is niet zo vreemd, als men weet dat ik geboren en getogen ben onder de Hengelose toren. Maar als je er over na gaat denken en je bent zover om alles op papier te zetten, begin je over sommige dingen te twijfelen. Twee weten meer dan één en daarom ging ik voor meer gegevens naar kapper Wuestenenk.

Ik heb met Herman gezellig een hele tijd zitten praten. Eerst vooral over het gebruik van de klokken, maar later steeds meer over het leven van de Wuestenenk’s in Hengelo. Gepraat hebben we over het gebruik van de klokken o.a. voor het ontbijt, de middagpot en de papklokke. Het verschil in luiden met betrekking tot de overledenen binnen of buiten het dorp. Het luiden voor een overleden man, vrouw of kind en het kleppen van één klok die dat verschil duidelijk aangeeft. Al deze gegevens heb ik genoteerd. De redaktie van de “Olde Kaste” heeft zich over deze gegevens ontfermt en zal dit verder uitwerken. De redaktie wil hier een keer een apart hoofdstuk aan wijden dat geheel zal gaan over de geschiedenis en het gebruik van de klokken uit onze zoveel geprezen Hengelose toren.

Ik had het met Herman Wuestenenk (geb. 24-01-1905) over het luiden tijdens een begrafenis, toen hij vertelde dat zijn vader E.J. Wuestenenk (geb. 20-11-1873 en overleden 30-09-1960) een begrafenisonderneming (zo om de jaren 20) had overgenomen van wethouder Jansen. Zijn compagnon werd Hendrik Langeler (van het hotel) omdat hij in het bezit was van 2 paarden.De lijkwagen werd gekocht ergens in de buurt van Apeldoorn. Wuestenenk regelde de gehele begrafenis en Langeler beheerde de lijkkoets en de twee paarden en was zelf de koetsier.
In die tijd was er nog geen elektrisch of telefoon. Dus als er iemand was overleden ging men naar Wuestenenk de barbier om de zaken te regelen. Dit bestond o.a. uit het aanzeggen. Wuestenenk was dan gekleed in zwart pak, een platte hoge hoed met zwarte sluier en zwarte handschoenen.

Tevens moest hij als de overledene een man was, hem scheren. Soms moest hij bij de overledene in de bedstede om er bij te kunnen. Er was altijd wel een buurman om met een petroleumlamp bij te lichten. Wat dat aanzeggen inhield, was dat hij huis aan huis ging vertellen welke dorpsgenoot er was overleden. Hij vertelde hoe oud de overledene was en wanneer de begrafenis was, waarbij men werd uitgenodigd. Wanneer er echter een nieuw geborene het daglicht had gezien kon dit ook worden aangezegd. De kledij van de aanzegger was dan een zwarte jas, een streepbroek, hoge hoed en witte handschoenen.
In de oorlogsjaren was er in het Kervel een noodhospitaal ingericht, daar moesten twee maal in de week de patiënten worden geschoren. Tegelijk werd er even in het lijkhuisje gekeken hoeveel klanten er waren voor de begrafenisonderneming. Later moest ook Herman, de zoon van Evert Jan Wuestenenk, welke ook kapper was geworden, mee om overledenen te scheren. Bij zijn eerste opdracht had hij zelf nog nooit een dood persoon gezien. Deze gebeurtenis kan Herman zich nog levendig voor de geest halen. Het gebeurde in het gesticht op de Keijenborg. Ik heb water en bloed gezweet, zoals hij zelf zegt. Ik heb een zuster gevraagd om bij me te blijven. Maar toen hij later de heer van ‘t Meenink, de heer Helmich voor de laatste keer moest scheren en daarvoor vorstelijk werd beloond met tien gulden, dacht hij bij zichzelf: ik wou dat ik hier werk mee kon krijgen.
In de oorlog moest er een overledene uit de Keijenborg in Arnhem uit het ziekenhuis gehaald worden. Hendrik Langeler ging met de lijkkoets naar Arnhem. Daar was je een dag druk mee. Op de terugweg schrok het paard ergens voor en sloeg met het hele geval op hol. De bijrijder bij Langeler voorop de bok riep tegen Langeler dat hij er af zou springen. Maar Langeler riep: Ben je gek man, dan kan ik je dadelijk er zo bij in de kist leggen. Toen ze uiteindelijk voor een etalageruit tot stilstand kwamen, hadden ze de hoge hoed met de rand vast om hun nek zitten. Herman viert dit jaar op 19 september zijn 60-jarig huwelijk. Hij hoopt nog lang de klanten in de winkel te kunnen helpen. Ik ben van plan om hem nog vaak te bezoeken en de verhalen uit zijn mond op te schrijven, zodat ze niet verloren zullen gaan. Zelf wil ik nog even vertellen dat ik een keer met buurjongen Jan Wijnbergen tijdens het luiden met twee klokken boven in de spits van de toren, bij het derde luik heb gezeten. Dat is een hele belevenis. Je hebt het gevoel of de spits wel een meter heen en weer gaat en alle balken kraken. of ze zo afbreken. Onder in de kerk was een gevangenis, waar de politie (Bakker) na de markt wel eens dronken kerels in op sloot. Dan stonden wij als jongens buiten op het kerkplein te schreeuwen, hoe laat het was en wat voor een dag.

ROEL KREUNEN.