2019-03 De monsternemer

Uit de Olde Kaste” in 2019-03

Auteur: Toon Roelofsen

De monsternemer

Inleiding
Ze waren overal te vinden in de Achterhoek: de zuivelfabrieken, ofwel “botterfabrieken” waar de boeren uit de omgeving hun melk gezamenlijk lieten verwerken tot consumptiemelk, boter en kaas.Tot eind 19e eeuw werd de melk meestal door boeren zelf verwerkt tot zuivelproducten en rondgebracht. Vanaf eind 19e eeuw zijn vele veelal kleine zuivelfabrieken ontstaan, waar een deel van de productie en verdere distributie van de boeren werd overgenomen. De eerste melkfabrieken werden opgericht door ondernemende pioniers, en niet veel later door zuivelcoöperaties.
Belangrijk was vooral om de kwaliteit van de zuivelproducten te verhogen. Er was veel buitenlandse concurrentie en er was bijvoorbeeld veel onechte boter in de handel. Daarom werden de productiemethoden verbeterd en de controles verscherpt.

De Fok- en controleverenigingen
Het was voor de boeren niet alleen van belang om te weten hoeveel liter melk een koe gaf, maar ook de hoeveelheid kg vet . Daarom waren de meeste boeren aangesloten bij een fokvereniging. In Hengelo was er aanvankelijk in elke buurtschap zo’n vereniging opgericht. De Fok- en controleverenigingen hadden als doel om de kwaliteit van het stamboekvee te verhogen. Later gingen de fokverenigingen in Hengelo op in 1 vereniging, genaamd “Fok- en Controlevereniging Hengelo”.

Bij de leden werd iedere 3 weken van elke koe een monster genomen door een monsternemer. Die monsters werden dan door de melkrijders mee genomen naar de fabriek. De melkrijder nam ook boodschappen tussen fabriek en boer mee: het melkmonsterkistje en het boodschappenbriefje, geklemd tussen deksel en melkbus, leverden ze af bij de fabriek. Met de retourvracht lege bussen kregen ze het lege kistje, onder andere wei, kaas en boter mee.
De melkcontroleur op de fabriek moest op het laboratorium onder andere de vet gehaltes bepalen (met behulp van zuur). Later werd ook het eiwitgehalte gecontroleerd. In een buisje met melk kwam een klein tabletje. Het werd in een centrifuge gezet en als het er weer uit kwam was de vloeistof paars van kleur. Op het laboratorium in Hengelo werkten 4 mensen. Ook de fabriek werd regelmatig gecontroleerd of alles correct werd uitgevoerd. De resultaten van de monsters werden dan doorgegeven aan de fokvereniging.
De prijs voor de geleverde melk werd bepaald door monsters die op de zuivelfabriek werden genomen (uit de melkbussen). De reinheid en het vetgehalte speelden daarbij een rol. Om de hoeveelheid melk te verhogen werd er soms ook water aan de melk toegevoegd. Dit had trouwens weinig zin omdat het vetgehalte van de melk dan ook daalde. Boeren die hierop betrapt werden, werden gebrandmerkt als “waterboeren”.

Bennie Besselink heeft 30 jaar gewerkt als monsternemer. Eerst was hij in dienst bij de fokvereniging uit de Dunsborg. Het loon kon hij in die tijd ophalen bij de secretaris, de heer Bannink aan de Beijerinkdijk. Later kwam hij in dienst van de zuivelfabriek en was hij één van de ruim 20 monster-nemers in Hengelo. Niet iedereen kon monsternemer worden:eerlijkheid, betrouwbaarheid en niet beïnvloedbaarheid moesten voorop staan. Er zal vast wel eens gesjoemeld zijn met de melk, bijvoorbeeld door wat vettere melk in de emmer doen van een “verse” (pas gekalfde) koe. Ook het toevoegen van schapenmelk was verboden.

Een bekend verhaal is dat van een monsternemer die heel erg traag werkte. Toen de boer vroeg of hij niet wat op kon schieten omdat de melk op tijd aan de weg moest zijn, antwoordde hij: “Ik bun hier niet um hard te warken, maor veur de verzekering”.

Bennie: “Ik deed dit werk naast mijn gewone 40-urige werkweek op de fabriek. De stamboekhouder, in dienst van de fokvereniging, maakte de afspraken met de boeren en deed mij bericht naar welke boer ik toe moest. Bij elke boer moest ik eerst ‘s avonds monsters nemen en de volgende ochtend nog een keer. Het gebeurde ook dat ik op 1 avond naar 2 kleine boeren toe moest. Gemiddeld ging ik 3 keer per week op pad.” In de zomerdag gebeurde het monsteren in de wei.

Hij nam mee:
– Een driepoot en een unster om de melk te wegen.
– Een speciale schepbuis om de melk in de flesjes te gieten.
Het mosternemerkistje met het melklijstboekje was al op de boerderij.

In het speciale melkboekje werd opgeschreven: het busnummer, de naam van de koe en het ingebrande nummer dat af te lezen was op de hoorns en het gewicht van de melk. De boeren kenden trouwens alle koeien bij naam.

Het boekje werd in het kistje gelegd, dat op slot werd gedaan. Een score van 20 liter per dag per koe was wel het hoogste. Tegenwoordig is de gemiddelde melkproductie per koe 9123 kilo melk per jaar. Geen wonder dat de koeien eerder afgeschreven zijn als vroeger. Het monsteren gebeurt nog steeds, maar dan op een moderne manier. Zo vindt er een strenge controle plaats of de melk geen antibioticaresiduen bevat. Door iedere individuele koe te testen, lopen boeren niet het risico dat de bulktank wordt besmet, waardoor de onnodige vernietiging van melk wordt voorkomen.

Jublileum

Bennie Besselink kwam bij zo’n 25 boeren regelmatig over de vloer. Door het regelmatige bezoek ontstond er een hechte band. Bij de familie Smeitink heeft hij zelfs zijn 25-jarig jubileum als monsternemer gevierd.

Prent dan dit in uw geheugen, want dit beeld ziet men nooit meer.

Harrie Weverink in de optocht als melkrijder (dat ging toen nog niet zo snel)