1995-03 Een gemakkelijke bijverdienste

Uit de Olde Kaste 1995-03

Auteur: Dr. G. Nolst Trenite

Gemakkelijke bijverdienste


Nu flitste ’t vuur mij uit de pen,
En vlamme fel in ’t duister!
‘k Bezweer je, dat ik giftig ben,
Dus hou je vast en luister.
U treft de banvloek van mijn vaers,
-Jood, atheïst of Christen!-
U, vloekbaar ras van moordenaars,
U, automobilisten!-

Dat rijdt en rent en race’t en raast,
als ten Walpurigsfeeste;
Die dwazen hebben altijd haast,
Wie het minst te doen heeft,’t meeste!
Zij letten op geen zonneschijn,
Of ’t groen van beemd en dreven,
Om ’t gauwst in ‘t volgend dorp te zijn
Dat is hun enig streven.-
De stille burger, wandlend, kalm,
Langs ’t veld, waar d’r aren golven,
Wordt plots bedwelmd door weeë walm
En onder stof bedolven.-

Vrij zijn in hun dol bedrijf,
dat spot met alle regels;
Weg, wandlaar! Berg u ‘t vege lijf
Voor tierend’auto-vlegels!-
Wat deert hun ’t lot van d’evenmens?
Wat duizend ongelukken?
Hard, hard! te gaan, dat is hun wens,
Waar ’t mensdom voor moet bukken.
Geen enkle tak van arbeid bloeit
In nuttiger zaken;
Ons kapitaal wordt stom verknoeid
Om tuf-spul van te maken.
De wegentoestand wordt barbaars,
O bende boze geesten!
De weg is voor de wandelaars,
En niet voor wilde beesten!-

Neen, strenge rechter, ‘k vrees u niet,
Gevangenis, ik tart je…
En elk, die op een auto schiet,
Die krijgt van mij een kwartje!

Hoe men in de jaren twintig over de auto dacht.
Een gedicht van Dr. G. Nolst Trenite (Charivarius)