1996-01 Een week van vroeger omstreeks 1950

Een week van vroeger omstreeks 1950
Uit de Olde Kaste 1996-01
Auteur: Maria Leemreis

1996-01 Een week van vroeger omstreeks 1950

Maandagmorgen 6 uur, beginnen met de was. Dit is tegenwoordig niet meer voor te stellen. Alle huishoudelijke apparaten hebben het ons veel makkelijker gemaakt. Wasmachine, droger en diepvries zijn onmisbaar geworden. Hoe we het zonder deze elektrische huishoudhulpen deden, leest u in onderstaand verhaal.

De week begon maandag, ook wel wasdag genoemd. Allereerst werd de was gekookt. Dit kon op een duveltje (kleine potkachel), op het fornuis, of zoals bij de boeren in de fornuispot. Deze stond in het washok, meestal buiten op het erf. Grote gezinnen wasten iedere week, anders om de veertien dagen. ‘s Winters waste de vrouw zo min mogelijk, het was te koud of geen regenwater. Door de zachtheid van regenwater kon je met minder zeep toe. Pompwater was niet te gebruiken, de was kleurde er geel van. Elke pomp gaf ook ander water, dit lag aan de bodemgesteldheid. Goed drinkwater uit de pomp was slecht waswater. Witte was moest twee keer gekookt worden. Daarna spoelen, dit deed je net zo lang totdat het water helder was. Vervolgens ging de bonte was, overalls, kousen en sokken het sop in. Het meest donkere goed kwam het laatst.

Witte was moest ook nog gebleekt worden. Dit gebeurde door de was op het grasveld te leggen. Een gazon kenden we niet. Boeren legden het in de wei. In Hengelo gingen de vrouwen tot rond het jaar 1900 met de was in de kruiwagen, of in een grote mand, naar de Bleijke. De was werd rondom het bleekhuisje gelegd en meteen gespoeld. Bij zonnig weer moest de was worden gesproeid om geelkleuring te voorkomen. ‘s Nachts was er een oppas. Het huisje diende als onderkomen voor hem. Blauwsel gebruikten we ook wel om de was helder te houden. Als laatste werd de was gesteven. Eerst de boorden en daarna naar behoefte de rest: schorten, overhemden e.d. Ook weer op kleurvolgorde. Bij mooi weer kon de was nog dezelfde dag gestreken en al de kast in. Met regen ging dit verhaal niet op. Er waren nog geen droogtrommels, de was werd op een rekje bij de kachel gehangen. Later vooral in oorlogstijd hesen we het rek d.m.v. een katrol naar boven. Het schroeigevaar verminderde en het schiep wat extra ruimte. U ziet, het was een enorm karwei.

Rijkere mensen hadden daarom een wasvrouw in dienst. Onze buurvrouw deed echter alles zelf. Zij was dan ook vier dagen bezig. Wringen deed ze niet, daar sleet de was te hard van. En om windslijtage te voorkomen, hing ze het ook niet buiten. ’s Maandags kreeg ook het huis nog een flinke beurt. Bedden opmaken, zwabberen, en afstoffen. Wie al in het bezit was van een stofzuiger ging het sneller af. De wasplaats moest nog geschrobd en gedweild en als laatste werden de teilen en emmers geschuurd. Dinsdag en woensdag waren rustige dagen. Stoppen en naaien, of een familielid bezoeken. Er moest natuurlijk ook nog gekookt worden. In de zomer werden deze dagen gebruikt om alle groen- ten en fruit uit de tuin in te maken als voorraad voor de winter. Iedereen had een eigen groentetuin en of een boomgaard. Onderhoud hiervan was een taak voor de vrouw, als een tuinman te duur was. Dit gaf veel werk, vervelen deden we ons dus niet. Kers-, appel-, peer-, perzik-, en pruimenbomen waren veel voorkomend. Net als de bessenstruiken, aardbeien, soms asperges en vele soorten groenten. Alles werd verwerkt.
Ook de winter gaf zijn werk. Alle kachels in huis moesten aangemaakt en brandend gehouden worden, én op tijd weer gedoofd. Turf en petroleum, of aanmaakhout (dunne latjes) en houtkrullen waren goed materiaal voor de kachel. Kachels en pijpen moest je poetsen. Zo zwart als roet werd je daarvan! Als bescherming deed ik een rode zakdoek om het hoofd. Tijdens het aanmaken veroorzaakte de kachel een nare lucht, alle deuren en ramen werden open gezet. De schoorsteenveger die eens per jaar kwam, maakte veel troep. Daarom hadden we hem het liefst op donderdag of vrijdag.

Donderdags kregen de slaapkamers een flinke beurt. Vloeren, ramen, wasstel, en ook de po (of nachtspiegel) moest schoon. Onder ieder bed stond er wel één. En wie een bedstee had kon hem boven op een plank vinden. Om te voorkomen dat het bed nat werd, was voorzichtigheid dus geboden. De vrijdag was voor het benedenhuis. Geen mat bleef liggen. Alles naar buiten en dan maar kloppen. We klopten heel wat stuk. Na het matten kloppen gingen we gezellig met elkaar koper poetsen. Zaterdag deden we alles nog eens dunnetjes over. Echt zaterdagwerk was het erf aanvegen en harken, liefst met een mooi patroon er in. De bedden verschoonden we, zodat de lakens maandag gewassen konden worden. Het bovenlaken ging naar onderen en het onderlaken ging in de was. Beide lakens in de was, gaf te veel wasgoed ineens. Naast de bedden verschoonden we ook ons zelf. Dit kon niet iedere dag, zoveel kleding hadden we niet. “Twee in de was, twee in de kast en één aan het lijf, dat is dan samen vijf!”, luidde een versje. En zetten we de was in de week, om alvast véér maandag het vuil er uit te laten trekken. En dan was het eindelijk zondag, rustdag en kerkdag. We konden kiezen tussen de vroegmis om zeven uur of de late om tien uur. Om drie uur gingen we ook nog naar het Lof. Behalve voetballen was er toch niks te doen. Bovendien lag het voetbalveld een eind buiten het dorp, waar nu metaalwarenfabriek GOMA staat. Tijdens het kerkbezoek droegen we de zondagse kleren. Dit was het mooiste of het nieuwste wat er in de kast hing. Gingen we spelen, dan eerst verkleden. Verder hadden de kinderen daagse en schoolkleding. Klompen droegen we in de winter, als deze versleten waren kregen we schoenen voor de zomer. Ook mochten we op zondag lezen. De bladen werden verstopt zodat we ze niet voor zondag al uit hadden. De “Illustratie” en het kinderblad “Okkie” waren populair. De Illustratie was een katholiek blad voor kinderen, de Okkie, was meer algemeen. Later kwam Sjors van de rebellenclub. Voor de ouderen was er de Panorama. Zeven uur was kinderbedtijd. Voor de iets oudere was dit acht uur. Slapen betekende ook slapen. Speelgoed mee naar de slaapkamer was taboe, hoogstens de pop in haar bedje, deze moest namelijk ook slapen. Alles was onder controle. Tenminste, dat dacht men. Maar ondertussen lazen we stiekem in bed, of we stonden voor het raam naar buiten te kijken wie er nog over straat ging. Mijn oom en tante, bij wie ik toen woonde en werkte, gingen ook vroeg naar bed om uitgerust aan een nieuwe werkweek te beginnen.

Maria Leemreis.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *