1997-02 Uit de geschiedenis van de Dunsborger en Hattemermark

Uit de geschiedenis van de Dunsborger en Hattemermark en de brooduitdeling op Hemelvaartsdag.

Uit De Olde Kaste 1997-02

De brooduitdeling op Hemelvaartsdag aan de Muldersfluite tussen Hengelo en Zelhem berust op een oud recht van de mark, die oorspronkelijk de ‘Hettmermark’ heette. Die markerechten heeft men gevonden in een gedeelte der archieven van Het klooster Bethlehem bij Doetinchem. Zij zijn geschreven op perkament en ingenaaid bij een papieren markeboek van Zelhem, dat deze rechten als de hare beschouwd schijnt te hebben.

Het lettertype wijst terug naar het begin of het midden der 15e eeuw. Het Markeboek, waaruit een en ander is genoteerd en toegelicht door mr. L.A.J.W. Sloet in zijn in 1871 verschenen boek ‘Van Al’s’, dat echter niet in de handel is, loopt van 1 juni 1553 tot 6 augustus 1810. Laatste markerichter was notaris Becking te Zelhem. Enkele gegevens uit dit boek:
“De Hettmermark, die in de loop der 19e eeuw is ontbonden, naar ik meen in 1834, was gelegen onder de oude richterambten en kerspelen, nu de burgerlijke gemeenten Hengelo en Zelhem in het voormalig landdrostambt van de graafschap Zutphen. Zij werd begrensd door de marken van Ruurlo, Zelhem, Hummelo, Steenderen en Hengelo en door het ‘Wolfs- of Heerenveen’, een vroegere bezitting der Zutphense graven. Zij vergaderde op het erf ‘Dunsborg’. Hierdoor ontving zij allengs de naam van ‘Dunsborger-’, ’Hertmer-’, of zoals men later schreef ‘Hattemermark ‘, waaronder zij het eerst in 1713 in het Markeboek voorkomt.

De mark van Zelhem nam ook deze naam aan. Tot 1544 noemde zij zich nog de ‘Zelhemse’, op de eerste vergadering daarna, in 1548, de ‘Hattemer’ mark te Zelhem. Opmerkelijk is dat in het opschrift en in de rechten zelve de onafhankelijkheid der mark zo bepaald en herhaaldelijk wordt genoemd. Wellicht vreesden de markegenoten de Zutphense graaf, die in hun nabijheid het “juridictio apud Sellhem et Hengelo uper Goie” bezat, door deze op 28 september 1255 van den heer van Loon gekocht.


De markegenoten worden in het markeboek ook ‘erfgenamen’, ‘geërfden’ en ‘huislieden’ genoemd. Er woonden echter ook anderen in de mark; men noemde hen ‘ingezetenen’ en ze werden verdeeld in ‘katers’ of ‘kotters’ en ‘brinkzitters’ of ‘huttemannen’. De woningen der eersten schijnen gestaan te hebben op de grond der geërfden. Dat de katers geen eigendommelijk recht hadden op het genot van de markegronden blijkt o.m. uit het volgende:

“Den kaeter op Hoebink sal sig wagten buyten syn gevrogte eenige plantagie of vordere afgravinge te maken op de gemeente en hetgene bereyts geschiet is removeren en de sligten. Angaende het plaggen en mesten, soo den voorn. Kaeter praetendeert te mogen doen, is verstaan dat hy syn daer af hebbende regt sal inbrengen, tussen dit in de naeste holting (vergadering). (Holting van 7 augustus 1688)”.

Het markeboek is vol van verordeningen tegen het bouwen van hutten op markegronden en van besluiten om bestaande af te breken. Op verzoek der belanghebbenden bleven ze echter ook wel eens staan. De holting van 24 september 1678 nam bet volgende besluit:

“An den brinkzitter op ‘t Holterveld vergunnen de erfgenamen uyt commisseratie dat hy deze winter nog sal over blijven liggen en sig hebben te verplaatsen tegen aanstaande May, of de hutte zal hem afgebroken worden”.

Hij vertrok echter niet, want later, in 1686, staat aangetekend:

“Den brinksitter an ‘t eynd van ‘t Holterveld sal sijn angraven en plantagie staken, anders sal men de hutte op de grond toe afbreken, sijnde uit commisseratie sus verre en propter Deum vergunt“.

Lees verder op pagina 2

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *