2019-03 De koster vertelt

2019-03 De koster vertelt (gebruiken rondom het begraven in Hengelo)
Uit De Olde Kaste 2019-03
Auteur: H. Lubbers

Van voormalig koster Herman Lubbers komt het volgende verhaal:

In vroegere jaren vond het begraven van overledenen buiten het dorp plaats op een boerenwagen, getrokken door 2 paarden, hetgeen werd gedaan door de eerste “noaber”. De eerste naober was altijd   een boer die in het bezit was van minstens 2 paarden en daarom veelal een groot aantal buren had. Soms wel 20 á 25. Bij al de werkzaamheden die hij moest verrichten, werd hij daarom bijgestaan door 4 of 5 andere naobers, die meestal de naaste buren van de overledene waren. Daarnaast waren er dan nog de verdere buren van de overledene, die op grotere afstand van het sterfhuis woonden en die dienst moesten doen als dragers. De eerste naober met zijn 4 of 5 andere naobers moesten bij een sterfgeval direct de helpende hand bieden. Dit bestond uit het afleggen van de overledene, het koffieschenken door de vrouwen op de bijeenkomsten vóór de dag van de begrafenis en op de begrafenisdag zelf. Indien mogelijk, werd op de dag van het overlijden door de familie van de overledene met de eerste naober en de 4 of 5 andere naobers de begrafenis geregeld en vond de verdeling plaats van het werk wat ieder moest doen, zoals het aanzeggen van familie en buren van de overlijden en de dag waarop de begrafenis zal plaats hebben.
De aangifte op het gemeentehuis werd altijd door de eerste naober gedaan, evenals de bestelling van de kist bij de timmerman en samen met de andere naobers het in de kist leggen van de overledene. Ook werd door hem contact opgenomen met de drukker voor de rouwcirculaires en eventueel de adressering hiervan door deze drukker. Door de naobers werden ook de bestellingen gedaan bij de bakker voor het brood en bij de kruidenier van kaas en boter. Eveneens werd bij de grafdelver een rouwlaken over de kist opgehaald. Deze rouwlakens waren eigendom van de diaconie en in beheer gegeven bij de grafdelver, die voor uitgifte hiervan 1 gulden bewaarloon kreeg. Bij de rouwlakens waren 3 prijsklassen, namelijk 3 gulden voor een derde klas laken, 5 gulden voor een tweede klas laken (dit was een laken met franjes en aan elke hoek een kwast).

Op de dag van het overluiden, of anders de volgende dag, werd de overledene z.g. “overluid”. Dit gebeurde met beide klokken 15 minuten en voor een kind jonger dan 12 jaar met alleen de kleine klok. Vroeger, toen nog niet elektrisch werd geluid, werd er voor het luiden met de grote klok z.g. “geklept”. Dit hield in dat er voor een overleden man 3 keer 3 keer met de klepel tegen de klok werd geslagen en voor een vrouw 2 keer 3 keer. Dit gebeurde voor een overledene in het dorp om 10.00 uur en voor iemand buiten het dorp om 11.30 uur. Door dit “geklep” wist een goed hoorder al of het een man of een vrouw was. De overledene bleef altijd thuis opgebaard staan omdat er toen nog geen aula c.q. opbaarruimte bestond. In de zomerdag leverde dit wel eens problemen op en is er wel eens iemand vooraf naar de begraafplaats gebracht. De dag voor de begrafenis werden door de naobers stoelen, kopjes e.d. bij een zaal in het dorp gehaald, daar deze nodig waren op de boerderij c.q. het sterfhuis. Familieleden, kennissen en buren werden uitgenodigd om 10.00 uur aan het sterfhuis, waar vooraf koffie met een theebeschuit werd geoffreerd. Tijdens de rouwdienst, welke altijd werd geleid door de heer ds. D.W.A. te Winkel, zaten de belangstellenden in verschillende kamers en moest de predikant door luid te praten zich proberen verstaanbaar te maken. Soms werd de rouwdienst ook wel eens op de deel bij de koeien gehouden. De kist stond dan midden op de deel en de belangstellenden stonden er omheen. Door het rammelen van de koeienkettingen of eventueel loeien van de koeien was de predikant niet altijd goed te volgen. Na de dienst werd de overledene door de dragers via de achterdeur op de boerenwagen geplaatst. Vaak werd hun vooraf nog een “borrel” aangeboden, zogenaamd: voor de “loch”. Voor de dames of degenen die slecht kon lopen, waren er enkele rijtuigen beschikbaar, maar verder ging iedereen lopend naar de begraafplaats en dat was vanaf Varssel of Veldhoek een hele afstand, vooral voor degene die niet al te best liep. Een enkele opmerking die ik wel eens hoorde van een drager toen we vertrokken van het sterfhuis: “Ik ben toch maar blij dat ik naast de wagen kan lopen en er niet op lig”. Ik zal maar niet zeggen wat hij zei toen hij nog een 3 km van Hengelo was! Maar dit zegt genoeg over de moeite welke sommige mensen hadden om de hele afstand te moeten lopen.

Lees verder op pagina 2

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *