1994-03 De dubbele moord te Hengelo

4.
De nalatenschap van de familie Beumer werd in augustus 1919 door de rechtbank onbeheerd verklaard, tot curator werd aangewezen de notaris in Hengelo, de heer J .H. Koning. Op 16 september 1919 werd het bouwplaatsje verkocht.

perc. 1. Huis en erf ten Have, Hengelo f 3860,:
perc. 2. Heide J. Rodermond, Hengelo f 203,:
perc. 3.4.5.Bouwland R. Termaten, Hengelo f 3031,31
perc. 6. Heide Denkers, Hengelo f 400,:
perc. 7. Heide H. Regelink, Hengelo f 255,:
perc. 8. Heide G. Verstegen, Hengelo f 25,:

Een klein jaar na de moord kwam Dhr. Morsink naar Hengelo, alwaar hij kwam te werken op het gemeentehuis. Hij verkreeg onderdak in hetzelfde pension waar ook Hindrik Schuurman, de gemeenteveldwachter woonde. Vanaf zijn komst naar Hengelo heeft Morsink zich in deze moordzaak geïnteresseerd. In 1953 heeft hij alles wat hij wist over “de moord op de oude Beumers” op schrift gesteld.
Samen met Schuurman heeft hij herhaaldelijk de kwestie uitvoerig besproken. Hun verdenking richtte zich op één enkel personage, maar hierover de volgende keer meer.

Vervolg.
Jan Rodermond, de rijksveldwachter van Hengelo ten tijde van de moord op de oude Beumers, was op 16 juni 1866 te Nijeveen (een klein plaatsje boven Meppel) geboren.
Hij was getrouwd met Geziena Wilhelmina Jansen, geb. 19 maart 1876 te Bergh.
Het echtpaar had twee kinderen. Geziena Jantina Wilhelmina en Jan Albert, geboren in Overasselt in resp. 1899 en 1900. Zoals reeds vermeld woonde het gezin in een huis tegenover het gemeentehuis.
De rijksveldwachter was in 1919 dus 53 jaar oud. Hij was van middelmatige grootte, stevig gebouwd met een normaal uiterlijk dat echter niet prettig aandeed. Zijn oogopslag was schuw, loerend, terwijl hij in een gesprek nooit zijn partner aankeek.
Tijdens zo’n gesprek had hij de onhebbelijke gewoonte steeds denkbeeldige stofjes van zijn uniform of kleding af te slaan. Het was alom bekend dat Rodermond een onverschrokken persoon was, voor niets en niemand bang, maar ook onverschillig en hard van karakter. Ook was het geen geheim dat de rijksveldwachter een chronisch gebrek aan geld had. Altijd was hij er op uit om ergens beter van te worden. Als er wat te verdienen viel liet hij geen gelegenheid onbenut.

5.
Betrekkelijk kort na de moord lekte uit, dat hij, voor de moord op de Beumers was geschied, de gehele fruitoogst van hen had gekocht en betaald. In de herfst ging hij deze brutaal verkopen, terwijl de geruchtenmachine al op volle toeren werkte. Vanaf het eerste bekend worden van het drama werd er door vele bewoners van Hengelo, eerst fluisterend, maar later ook meer openbaar, Jan Rodermond als dader aangewezen en genoemd. Meerdere gebeurtenissen hebben voedsel gegeven aan deze beschuldiging. Hoewel de oude Beumers zeer wantrouwend waren en nauwelijks omgang hadden met de buitenwereld, was veldwachter Rodermond er kind aan huis. Dat hij zich graag bij dergelijke simpele mensen opdrong, komt verderop nog meer ter sprake. Evenzo het feit dat hij bij deze lieden altijd probeerde financiële zaken te regelen. Waarschijnlijk boezemde zijn uniform de mensen vertrouwen in.

Op donderdagmiddag 11 juli 1919, direct na de aanvang van het vogelschieten, hadden Rodermond en zijn zoon de Bleek verlaten. Als reden voor zijn vertrek had hij naderhand opgegeven dat hij het jachtveld was in geweest, omdat de stropers anders vrij spel hadden tijdens de kermis. Enige tijd nadien werd bekend dat er een zekere Antonie Meenink (1) zou hebben gezegd dat hij die bewuste middag op het pad langs het huis van Beumer, vader en zoon Rodermond had zien lopen. Maar Meenink is nimmer een verhoor afgenomen! Als kroongetuige had natuurlijk metselaar Willem Lubbers (2) kunnen optreden, maar deze had verklaard niets te hebben gezien of gehoord. Hij had tijdens of net na de moord op het dak van de boerderij reparaties uitgevoerd. Het is zelfs mogelijk dat de moordenaar op dat tijdstip nog in de woning is geweest en mogelijk door Lubbers is gehinderd. Jaren later heeft een wachtmeester van de Kon. Marechaussee Woerts het onderzoek weer geopend en Lubbers nog eens aan de tand gevoeld. Bij die gelegenheid had Lubbers niet anders willen verklaren dan ”dat hij wel een paar personen had zien spillebenen, maar deze niet te hebben herkend”. Woerts zag in deze verklaringen genoeg redenen om Lubbers in verzekerde bewaring te stellen. De metselaar werd gearresteerd en gevankelijk naar Zutphen gebracht. Mede door bemiddeling van Ds. Barbas kwam hij diezelfde avond nog weer terug. Of hij al of niet de personen heeft herkend valt niet te bewijzen. Lubbers was volgens zeggen ”een eigenaardig type”. Een ander punt dat destijds niet aan de aandacht is ontsnapt, maar waar justitie niet verder op in is gegaan is het volgende: waarom was Rodermond, die door de buurman van de Beumers was opgehaald toen men onraad vermoedde, direct naar de achterdeur gelopen en daar naar binnen gekropen?

(1) Antonie Meenink, geboren 22 maart 1866 Vorden, overleden 27 sept. 1927 te Hengelo, (zelfmoord door verhanging).
(2) Jan Willem Lubbers, geboren 10 februari 1861 Hengelo, overleden 14 februari 1940 Hengelo.