1988-01 Mevr. Geertsma – Mijn Hengelose jaren (1983)

Uit de Olde Kaste 1988, 1991 en 1992

Auteur: mevr. Geertsma

Mevr. Geertsma, echtgenote van de voormalige directeur van de Zuivelfabriek in Hengelo, heeft in 1983 een boekje geschreven waarin ze vertelt over haar leven in Hengelo en de veranderingen die zij meegemaakt heeft. Zij overleed in 1988.

De fabriekswoning was gebouwd als alle schoolhuizen uit die tijd. Voordeur in het midden en aan weerskanten een grote kamer met 2 grote ramen aan de voorkant en één zijraam. Hoge lindebomen voor het huis maakten het met de schaarse straatverlichting ’s avonds vrij donker. Op een avond wordt er gebeld als mijn man naar een vergadering is. In het schemerdonker zie ik een man staan, die me vraagt of ik soms “naegelholt” wil kopen. Eerlijk gezegd verstond ik alleen het woord holt en zeg vlot: “Neen, dank u, we hebben centrale verwarming”. Zonder iets te zeggen verdwijnt de man en naar ik een paar jaar later pas kreeg te horen is hij naar de winkel van Wansink gegaan waar men gezellig om de kachel zat te praten en smakelijk om mijn vergissing heeft gelachen. Begrijpelijk, maar het was aardiger geweest als die man mij de betekenis had uitgelegd, want dan had ik mee kunnen lachen. Er is namelijk nogal wat verschil tussen rookvlees en hout. Er werd eenvoudig niet aan gedacht dat men in elke provincie andere gezegden en gewoonten heeft.
Zo heb ik door onwetendheid een grote blunder gemaakt bij ons eerste bezoek op de boerderij van een bestuurslid. Men had ons gevraagd om 2 uur aanwezig te willen zijn. In het midden van de grote kamer stond een ronde tafel waaraan ik een plaats kreeg tussen alle mannen. De boerin zat met haar schoondochter aan een kleinere tafel bij het raam, zodat ik onmogelijk een woord met hun kon uitwisselen. Blijkbaar werd dit niet verwacht want van hun kant werd geen enkele poging gedaan, wat ik niet zo erg vond want ik verstond er evenals van het mannengesprek geen woord van. Dan duurt zo’n urenlang bezoek voor een 22-jarige wel lang, zodat ik mijn man tegen 5 uur voorstelde nu maar weer eens naar huis terug te zullen gaan.

Volgens de boer was daar geen sprake van, want de vorige “directeur” bleef tot de maan opkwam. Ik moest er niet aan denken, zodat we zeiden toch maar te vertrekken. Hadden die mensen ons toen even uitgelegd hoe het hier bij zo’n visite gebruikelijk was zelf wit en krentenbrood te bakken in het “bakhuuske” op het erf wat werkelijk een heerlijke traktatie is, zoals ik later zelf vaak heb mogen proeven, waren we natuurlijk gebleven, terwijl de mensen nu zwaar waren beledigd door ons te vroege vertrek. Bij het afscheid moest mijn man vanzelfsprekend eerst het vee bezichtigen. In huis had de boer nog gezegd, dat ze me een koekje moesten presenteren, maar de schoondochter zei snibbig: “Wie ons brood niet wil etten, kriegt geen kuukskes meer”. De beide vrouwen keken mij misprijzend na, terwijl ik als laatste de boerin hoofdschuddend hoorde zeggen: “Foiij, foiij, wat een korte rökskes!” Vergeleken bij hun klederdracht viel mijn stadse witte japon met korte rok naar de mode in die tijd ook wel erg uit de toon. Leuker was later een bezoek op een boerderij in Varssel waar de familie verwonderd was hoe enthousiast ik naar de toen nog gelegen dennenbossen zat te kijken. Komend uit een water en weidelandschap was het daar een sprookje voor mij. De zoon zei verbaasd, het is ook nog maar een boombos, waarop ik in de lach schoot, want een bos zonder bomen was voor mij ondenkbaar. Dit hout had geen handelswaarde, werd mij uitgelegd en noemden ze hier kwekko of onkruidbos.

Lees verder op pagina 2