1992-02 Trouwerij en bruiloft

11.
Uiteindelijk staan de halers op. Alles wat moet worden opgeladen staat al gereed. De tuugkisten met de persoonlijke spullen van de bruid, het bruidsbed, al het linnengoed van de bruid, huishoudelijke voorwerpen, zes stoelen, een melkstel, een spinnewiel, bezems, gaffels, vlegels, enz.. Als laatste wordt de bruidskoe achter aan de wagen gebonden en een mand kippen opgeladen. De paarden worden weer ingespannen en bruid en bruidegom nemen ook plaats op de wagen. De bruid heeft daarbij de plaats van de broedhen ingenomen. Een paar flessen jenever vergezellen de reis eveneens. Hieraan wordt meteen bij het wegrijden van het erf al opening gemaakt. En onder het aanheffen van het lied:

Kom laot ons nog es drinken
De tied, die laot dit too
Wi’j hebt jao een good laeven
En een mooien dikken koo
Woar is dat schenkersbaesken
Me dat borrelglaesken
Is d’r gin glaesken, dan smikke toch bes
Dan drinke wi ‘j jao toch zo uut de fles
Dat geet zo en dat geet zus
de bruut verdeent een kus.

gaat men op weg naar het huis van de bruidegom. Doch onderweg moet halt worden gehouden. De route is versperd. Twee mannen houden een balk over de weg. Zij willen eerst op een glaasje getrakteerd worden, alvorens ze genegen zijn de versperring op te heffen. Deze situatie herhaalt zich nog enkele malen voordat men bij het huis van de bruidegom is aangekomen. U kunt zich voorstellen dat zo’n tocht niet altijd zonder ongelukken verliep. De hoeveelheid genuttigde alcohol was hier uiteraard debet aan: Bij het huis van de bruidegom aangekomen, wacht bruid en bruidegom een eerbetoon van familie en buurt waarbij ook vaak uit het geweer geschoten wordt met los kruit. Bruid en bruidegom stappen uit en de bruid wordt daarbij geholpen door de buurvrouwen die een stoel gereedhouden. De bruid wordt daarna door haar schoonouders hartelijk ontvangen en gelukgewenst. Vervolgens moeten bruid en bruidegom eerst een glaasje drinken uit de versierde fles die hen door de buurt wordt voorgehouden. Dan begint onder feestelijk gezang het afladen waarbij elke gelegenheid wordt aangegrepen om nog een paar borrels naar binnen te werken. De bruidskoe wordt losgemaakt en krijgt de ereplaats vooraan in de stal. De kippen worden in de ren bijgezet. De bruid is gehaald.

12.
Het bruiloftsfeest vond in het algemeen de dag daarop of enige dagen later plaats. Op de bruiloftsdag was eten en drinken weer schering en inslag. Bijvoorbeeld stokvis met aardappelen en rijstebrij. Doch veelal werd in plaats van aardappelen, brood opgediend. Ten behoeve van zo’n feest moesten er toch al gauw drie kalveren worden geslacht. Ook slachtte men wel een koe en een kalf. Er werd voldoende brood gebakken. Dit gebeurde toen nog in de stenen bakoven. Er viel veel werk te doen. Op de feestdag was de buurt dan ook al vroeg op de been. Er werden vuren aangelegd waarop de koks de soep en de “riestepap” konden bereiden. Omdat het om grote hoeveelheden ging hadden deze koks handen vol werk om het vuur goed aan te houden, de zaak aan de kook te krijgen en te zorgen dat er niets aanbrandde. Het eten bestond ‘s-middags , zo rond twee uur, meestal uit soep met kalfsvlees en brood met ham en koffie na. En in de avond, rond zeven uur, at men vanzelfsprekend nog een keer. Ook nu kwam er soep met brood, maar ook rijstebrij met bruine suiker op tafel. Op de morgen van de trouwdag werden de aanstaande bruid en bruidegom, vergezeld door familie en vrienden, naar het dorp gereden. Zij hadden dan plaatsgenomen in de wagen, die door de naaste buur werd gereden. Na de plechtigheid op het gemeentehuis en de inzegening in de kerk, trok men in feestelijke stemming richting huis waar de buurt inmiddels alles voor het feest in gereedheid had gebracht. Bij het huis werden zij opgewacht. Niemand mocht verder voordat men uit een versierd glas, een borrel had gedronken. Daarna begon men met koffie en koek en dan was er jenever, brandewijn, foezel, samoswijn en soms ook bier.