OORLOGSHERINNERINGEN – deel 2

Deel 2 - 7 persoonlijke verhalen uit het boek dat door onze vereniging is uitgebracht ter gelegenheid van de 50-jarige herinnering aan de bevrijding. Er zijn nu 5 verhalen beschikbaar.
Boerderij Menkveld op het Stapelbroek

Ook bestond er dorsmolenwacht bij de boeren. In de winter werd bij de boeren de rogge in de berg gedorst voor meel dat naar de bakker ging. Ook de Duitsers wilden daar een ‘graantje’ van mee pikken. Vandaar die wacht die ook ‘s-nachts bij de boer aanwezig was, omdat de Duitsers bang waren dat de boer zakken zaad verstopte voor allerlei doeleinden. Overdag waren er bij het dorsen controleurs aanwezig die ook wel eens een oogje dicht knepen om de boer gelegenheid te geven iets te verstoppen. Ook mensen die honger hadden, konden zo worden geholpen. Het was allemaal link werk en je liep altijd gevaar om opgepakt te worden.
s Avonds moesten alle ramen geblindeerd worden. Er mocht beslist geen licht naar buiten schijnen. Er was in die jaren bij ons nog geen elektrisch. Alles moest dus bij het licht van een petroleumlamp gebeuren (stalluchte en blaoker). Omdat mijn oudershuis ontzettend afgelegen lag, was het niet verwonderlijk dat in l944, toen in Hengelo ook het een en ander gaande was, onze huisarts Dr. ter Bals bij ons kwam om mijn ouders te vragen of wij een onderduiker konden gebruiken. Het ging om de heer Johan de Vries, werkzaam op de gemeentesecretarie in Hengelo. Mijn ouders hoefden niet lang na te denken en zo kwam in september 1944 de eerste onderduiker bij ons en werden we, zo jong als we waren, ook al nauw betrokken bij de oorlog. Opeens mocht er van alles en nog wat niet meer. Op de eerste plaats ‘mondje dicht’. Zowel voor de onderduiker als voor ons gezin was het aanpassen geblazen.

September 1944 vond de slag om Arnhem plaats wat zelfs bij ons duidelijk te horen was. Vervolgens kwam er een stroom van evacués opgang uit Arnhem en Westervoort. Voornamelijk gezinnen uit Westervoort vonden in de omgeving van Hengelo onderdak en werden daar gastvrij ontvangen. Die mensen hadden huis en haard achter moeten laten en waren soms heel emotioneel, wat wel eens voor problemen zorgde. Eind november of begin december kwamen er wederom onderduikers bij ons thuis. Het was een broer van Johan de Vries. Wijbrand de Vries, zijn vrouw en dochtertje van anderhalf jaar. Ook Wijb de Vries was werkzaam op de gemeentesecretarie in Hengelo, dus werd het dubbel oppassen geblazen. In die tijd was mijn vader opgeroepen om tankwallen te graven en moest hij nu en dan met paard en wagen hout rijden voor de Todt. Omdat hij zelf onderduikers in huis had, kon hij onmogelijk weigeren en zich verstoppen. De Todt was een organisatie van Duitse mannen met maisgeel gekleurde lange jassen en ze droegen een grote hoge pet op hun hoofd.
Toen kwam de dag dat wij ook nog evacués uit Westervoort kregen toegewezen, dus ons huis werd zo langzamerhand behoorlijk vol. Voor ze in huis werden opgenomen, werd overleg gepleegd met de familie De Vries. Het gezin dat bij ons zou komen,moest wel uit het ‘goede hout’ gesneden zijn. Er werd informatie ingewonnen bij de organisatie die de evacués regelde. Op een avond stond bij ons op de deel bij het schemerlicht van een ‘stalluchte’ een lange man met een hele lange zwarte jurk aan. Mijn moeder zei: “Dit is de kapelaan.” Zelf waren wij Nederlands Hervormd en ik had nog nooit een kapelaan van zo dichtbij gezien. Ik staarde de man met open mond aan. Dat was slechts van korte duur, want Wijb de Vries werd er bij gehaald en wij moesten vervolgens naar de keuken. Zo kon het gebeuren dat ook de familie Basten uit Westervoort bij ons thuis onderdak kreeg. Vader en moeder Basten met hun drie kinderen moesten wonen en slapen in drie vertrekken welke tussen de deel en de schuur waren gelegen en waar ook gestookt kon worden. Zo was onze boerderij behoorlijk gevuld en mijn ouders stelden alles in het werk om het eenieder naar wens te maken en hen van eten en drinken te voorzien. Ook de mensen uit het dorp en vanuit Zutphen kwamen nog steeds om voedsel te halen.

Ondertussen ging Wijb de Vries door met zijn verzetswerk. Onder zijn leiding werd het een en ander ondernomen. O.a. een overval op het gemeentehuis in Hengelo en ook in Ruurlo is er iets gebeurd, maar ik kan mij niet meer herinneren wat dat exact is geweest. Ook kwam in die dagen een zekere Eeltink uit Doetinchem op de fiets bij ons voor De Vries. De fiets plaatste hij prompt aan de zijdeur zodat hij bij onraad gelijk kon vluchten. Het was een bijzondere fiets en mijn broer en ik gingen die heel goed bekijken wat niet mocht, want mijn vader riep dan: “Blagen weg daor b’j die fietse.” De heer Eeltink had vermoedelijk een landkaart op zak waarop stond aangegeven hoe ver de geallieerde legers waren opgerukt. Ook werd er huiszoeking gedaan bij onze buurman, een oom van mij. Men was op zoek naar burgemeester van Hoogstraten. Door het kordate optreden van mijn grootmoeder zijn ze niet bij ons thuis geweest. Als dat was gebeurd, waren we zeker allemaal opgepakt. Op een zondag, vroeg in de morgen – moeder en ik waren in de keuken – stond plotsklaps een Todt-man (Duitser) in de bijkeuken. Lange jas, hoge pet en een soort matras bij zich. Ik huilen, moederbang. De man sprak Duits. We konden hem niet goed begrijpen maar wel begrepen we dat hij boven wilde slapen. Dat kon natuurlijk niet,want daar zaten de onderduikers. Wijb de Vries die inmiddels gehoord had dat er een Duitser in huis was, had zijn wapen al bij de hand. Later heeft hij ons verteld, dat, zodra die man naar boven was gekomen, hij hem neergeschoten zou hebben. Mijn moeder kreeg haar zelfbeheersing terug en wist de man weer naar buiten te werken. Gelukkig heeft er geen bloed hoeven te vloeien. Ze heeft hem geprobeerd uit te leggen dat wij al een aantal evacués hadden.

Ook het dochtertje van de familie De Vries moest wel eens lang in het badje zitten omdat beneden in de keuken bezoek was. Zodra mevrouw de Vries Hanneke uit het badje tilde, begon zij te huilen en dat mocht natuurlijk niemand horen. Zodra het bezoek was vertrokken, stuurde moeder mij naar boven om te zeggen dat de kust weer veilig was. Mevrouw de Vries was in verwachting en haar tweede kind zou rond half april geboren kunnen worden. Begin maart, meen ik mij te herinneren, werd de toestand toch nog kritiek en moest Wijb de Vries naar een ander onderduikadres. Waar moest hij heen met een hoogzwangere vrouw? Het was overal gevaarlijk! Mijn vader stelde voor dat ze maar bij ons moesten blijven. Vanaf dat moment moesten we extra opletten en nog voorzichtiger zijn.



Lees verder op pagina 13