OORLOGSHERINNERINGEN – deel 1

Deel 1 - 11 persoonlijke verhalen uit het boek dat door onze vereniging is uitgebracht ter gelegenheid van de 50-jarige herinnering aan de bevrijding. Er zijn nu 5 verhalen beschikbaar.

WILLEM MEENINK.

17 september 1944 kwam op een zondagmiddag de organisatie Todt in Hengelo (Gld) en werd er bekend gemaakt dat de volgende dag alle mannelijke inwoners zich met een schop bij het gemeentehuis moesten melden om graafwerkzaamheden te verrichten voor de Duitse weermacht. Die maandag meldde zich vrijwel niemand en leek Hengelo geen mannelijke inwoners meer te hebben. Iedereen zocht, vooral in de buitenwijken, een onderduikadres. Dit werd enkele dagen volgehouden, maar toen de Duitsers gijzelaars gingen oppakken en begonnen te dreigen, dat deze zouden worden doorgeschoten en dat het dorp in brand zou worden gestoken, kwamen de meesten tevoorschijn en moesten toen voor de Duitsers gaan graven.

De eerste tijd bestond het werk voornamelijk uit het graven van zogenaamde éénmansgaten langs de wegen. Deze gaten waren rond en ongeveer 1 meter in doorsnede en 1,50 meter diep. Ze dienden om bescherming te bieden bij aanvallen van Engelse vliegtuigen wanneer deze alle transportmiddelen op de wegen gingen beschieten. Men kon dan dekking zoeken in deze éénmansgaten. Toen dit werk geklaard was, werden de mannen tewerkgesteld aan de IJssel bij Bronkhorst om daar tankgraven en loopgraven te graven. Het vervoer van de “gravers” geschiedde met paard en wagen hetgeen onder andere werd gedaan door Polman de bomensjouwer en Bart van “De Pinne”. Zo ook op 24 oktober 1944.
Het was een mooie dag en toen we in de namiddag wegreden uit Steenderen was het helder weer. Hoog in de lucht cirkelden wel een paar Engelse vliegtuigen, door ons “Jabo’s” genoemd, die speciaal aanvallen deden op Duitse auto’s, etcetera. De wagen van Bart reed van Steenderen via Baak naar Hengelo en had, naar later bleek, geluk gehad. De wagen van Polman waarop wij zaten, reed van Steenderen via de Toldijk naar Hengelo. Ik zat met Johan Voskamp achter op de wagen en dus met het gezicht in de richting van het dorp Steenderen. De vliegtuigen bleven wel cirkelen. We keken er ook met bijzondere aandacht naar, omdat vooral op de Z.E.-weg van Toldijk naar Zutphen veel beschietingen plaatsvonden.

We zeiden tegen elkaar dat we voor deze vliegtuigen niet bang hoefden te zijn, omdat ze niet op Nederlanders zouden schieten. We waren al vrij dicht Toldijk genaderd, toen we aanzwellend geronk van vliegtuigen hoorden. Ik herinner me nog goed, dat we deze vliegtuigen steeds groter zagen worden. Gelijkertijd begonnen ze te schieten en bommen te werpen. We sprongen allen van de wagen en de weg af. Deze weg lag namelijk veel hoger dan het omliggende weiland. We lieten ons daar neervallen in een ondiepe greppel. Het waren vier vliegtuigen. Toen ze over ons heen gevlogen waren, draaiden ze richting Baak voor hun tweede aanvalsgolf. We hoorden schreeuwen: “Hier zijn duikers.” Dit zijn grote rioolbuizen die onder de weg door lagen en dienden om bij hoog water dit water af te kunnen voeren. Voordat de tweede aanval kwam, zaten velen in deze duikers en dus vrij veilig voor de mitrailleurkogels van de vliegtuigen. Alleen bij een voltreffer van een bom boden deze duikers geen bescherming. Gelukkig gebeurde dit niet. Vier keer vlogen de vliegtuigen over de wagen van Polman heen, waarna ze verdwenen. Toen we uit de duikers kwamen, was het eerste wat we zagen, dat er een man in het weiland lag. Hij was door kogels gedood. Het bleek Willem Meenink te zijn van de Oude Varsselseweg. Ik had bij de eerste aanval ongeveer 1,50 meter van hem afgelegen, dus was hij bij de eerste aanval al dodelijk getroffen. Op de weg en in de omgeving was het een grote chaos. De beide paarden van Polman lagen dood voor de wagen. Polman zelf was bij de paarden blijven staan en had wonder boven wonder niets meegekregen. In de omgeving van Toldijk waren enkele boerderijen in brand geschoten en overal waren de inslagen van de kogels en bommen te zien. Te voet begaven we ons naar Hengelo. Daar was ook al het bericht doorgedrongen, dat de wagens met “gravers” waren beschoten. Maar men wist niet welke wagens, waardoor velen nodeloos in angst hebben gezeten. De verslagenheid in Hengelo was groot, toen men hoorde dat bij deze beschieting een dorpsgenoot was doodgeschoten. Allen leefden intens mee met de familie Meenink, want men was zich doordrongen van hetgeen hun was overkomen.

H. Lubbers