NAAR SCHOOL
Begin september 1944 werd de school aan de Raadhuisstraat gevorderd. Vanaf die tijd moest de school steeds beschikbaar zijn om er troepen in onder te brengen. Een keer of vier heeft men getracht de school gedeeltelijk te starten, maar dat was steeds van korte duur. Enkele leerkrachten waren ondertussen ondergedoken. Het was een hele drukte om de school telkens leeg te sjouwen en vervolgens weer in te richten. Vanaf november kwamen de evacués vanuit de richting Westervoort naar Hengelo om later door te reizen naar het noorden. Zij werden ondergebracht in de scholen, bij families met kleine kinderen en in hotel “De Karper”, thans foto- en kapperszaak in de Spalstraat. Het hotel werd ook wel “De Witte” genoemd. In de keuken, achterin het hotel, kookten vrijwilligers. De heer Tijdink had de leiding.’s Morgens om zeven uur werd er begonnen. Eerst werd de kachel aangemaakt, want het was er behoorlijk koud. Vervolgens werden de boterhammen gesmeerd en belegd en werd pap gekookt voor de kleintjes. Vlees werd gebraden en in dobbelsteentjes gesneden voor de stamppot. Deze werd vervaardigd in de zuivelfabriek in dubbelwandige ketels. Het menu bestond uit hutspot, kool-, koolraap-of knollenstamppot. De groenten werden door boeren geleverd. Ik meen mij te herinneren dat de evacués zelf de aardappels schilden en de groenten schoonmaakten.
In januari kwamen er evacués bij uit Limburg. Ze kwamen uit het gebied ten oosten van de Maas nabij Gennep. Ze trokken via Duitsland door de Achterhoek naar het noorden. Het aantal varieerde van 400 tot 600 mensen per dag. De weersomstandigheden waren toen bizar; koud en sneeuw. Tijdens het werken kwam Tijdink wel eens een kijkje nemen. Hij bracht ons nu en dan een koek mee voor bij de koffie, uit eigen bakkerij. Ook had hij dikwijls een paar gekookte eieren in zijn zak. Deze ruilde hij om voor verse eieren die de evacués van huis hadden meegenomen. De evacués vertelden dat ze hun woningen dikwijls binnen 24 uur moesten verlaten. Zo was er ook een slager die een geslachte koe, welke hij net had hangen, had meegenomen. Hij vroeg ons om in het meestershuis aan de Raadhuisstraat het vlees te mogen braden. Uren heeft hij staan braden aan het fornuis. Als dank ontvingen wij de ossetong.
Nu de scholen gesloten waren, werd o.a. voor de leerlingen van de Piersonschool enkele dagen per week les gegeven in kippenhokken. De ene morgen voor de kinderen van de lagere klassen en de andere morgen voor de kinderen van de hogere klassen. De leerkrachten wisselden. Er werd ook les gegeven door de Christelijke ULO uit Doetinchem. In een kamer bij ons aan de Raadhuisstraat kwam de ene morgen de derde en vierde klas en de andere dag de eerste en tweede klas. Dit was niet wekelijks, omdat er ook les gegeven moest worden in andere dorpen in de Achterhoek, zoals Zelhem en Silvolde. We kregen steeds huiswerk op voor enkele weken. Later werd uitgeweken naar de Kastanjelaan, omdat bij ons aan de Raadhuisstraat twee kamers gevorderd werden. Bij deze afspraak zei de directeur van de ULO eens: “Als de weersomstandigheden slecht zijn, komen wij niet”. Vader antwoordde hierop: “Leida had juist gehoopt, dat de leraren nu ook eens door slecht weer zouden moeten.” De directeur heeft het niet best getroffen. Beide keren dat hij in Hengelo moest zijn, waren de weersomstandigheden zeer slecht. De tweede keer heeft hij zelfs met de fiets aan de hand vanaf Doetinchem moeten lopen. Er lag een dik pak sneeuw. Hij kwam toen Leida in de gang tegen en zei: “Zie je nu wel, dat wij er met slecht weer ook door kunnen.”
A.A. Meulenbrugge-Dorgelo
Lees verder op pagina 4