OORLOGSHERINNERINGEN – deel 1

Deel 1 - 11 persoonlijke verhalen uit het boek dat door onze vereniging is uitgebracht ter gelegenheid van de 50-jarige herinnering aan de bevrijding. Er zijn nu 5 verhalen beschikbaar.

ANGST

In september/oktober 1943 moesten alle jongens die geboren waren in oktober, november en december 1924 naar Duitsland. Bij ons thuis besloten we, dat ik zou onderduiken. Maar hoe moest dat? Mijn vader en moeder besloten contact te zoeken met de ondergrondse. Het probleem was echter om de ondergrondse te vinden. Wie zaten daarin en hoe kwam je ermee in contact? Een oom in Vorden wist wel iemand. En zo kwam meester Veldkamp bij ons op bezoek. Ook Melgers die bij ons in de buurt woonde, kwam op deze wijze in contact met de ondergrondse. Niet dat we dat toen al wisten. Dat hoorde je pas achteraf. Van de ondergrondse kregen we bericht als er razzia’s op komst waren. Zo kon ik dan onderduiken. Mijn vader trok er dan op uit om het bericht verder door te geven. Vanaf de tijd dat ik risico liep om opgepakt te worden, heb ik altijd geslapen bij de familie Regelink aan de Gompertsdijk. Eerst in het kippenhok, in het stro in gezelschap van de muizen. Maar toen het winter werd, kon ik bij de familie in huis slapen. In een bed en in een slaapkamer die vol lag met appels, bellefleurs. Tot de dag van vandaag herinner ik me nog altijd die geur van de appels in die kamer. Overdag ging ik gewoon naar huis. Als er echter een witte lap over de haag hing, mocht ik niet binnenkomen. Er was dan bezoek. Tevoorschijn komen was dan te gevaarlijk. Ik hield me dan schuil in het bakhuis, totdat ik door mijn vader of moeder gehaald werd. Niet dat elke dag was even spannend. Het huiselijk leven in de tijd was veelal heel normaal. Het was wel een tijd met veel ongemakken. Zo kreeg ik een ongelukje, waardoor mijn twee voortanden getrokken moesten worden. Naar de tandarts toegaan kon natuurlijk niet. Maar gelukkig kwam tandarts Japing naar ons toe. Hij heeft mijn voortanden aan huis getrokken, zonder verdoving, enkel een beetje bevriezen. Ik herinner me, dat ik flauw gevallen ben. Vervolgens heb ik een gebitje gekregen. Vader heeft de tandarts op een voor die tijd niet ongebruikelijke manier betaald, de tandarts ging met een tas met eieren naar huis.

Ik had weinig contact met de buitenwereld. Dat was te gevaarlijk. Ik sprak alleen met de buren en zondags kwamen de vrienden van broer Jan wel eens. Dat was een hele afwisseling voor mij. Je zag weer eens iemand anders. Als Jan zijn vrienden dan weer naar huis bracht, zat ik weer alleen. Ik had het dan wel moeilijk. Ik ben wel eens het huis uitgelopen om alleen te zijn. Bijna alle dagen verliepen probleemloos en toch leefde je voortdurend onder spanning. De alledaagse sleur kon van de ene dag in de andere dag veranderen in gevaar. Zo was op een dag mijn buurjongen Herman Mentink van “Winkelsboer” op het land aan het ploegen. Daar hoorde hij, dat er een razzia op komst was. Hij heeft het werk erbij neergegooid en is naar mij toe gekomen. Ik was met paard en wagen knollen aan het halen op het lland. Toen hij vlak bij ons land was, merkte hij dat een ‘zwarte’ achter hem aankwam. Ik hoor Herman, toen hij vlak bij mij was, nog zeggen: Geit, een zwarte.” Snel hebben we aan weerszijde van de kar de kettingen van het paardetuig losgemaakt en hebben het paard zijn eigen weg laten zoeken. Zelf hebben we het op een lopen gezet, over het land, langs een pad je bocht om en over een sloot. Zo maakten we dat we wegkwamen. Mijn vader vertelde later dat de sloot onze redding was geweest, orndat de ‘zwarte’ niet over de sloot had kunnen springen. De voortdurende angst voor dit soort voorvallen bezorgde me het laatste half jaar van de oorlog maagklachten. Het gevolg van allemaal spanningen, want toen de oorlog voorbij was, waren de maagklachten ook voorbij.

G. Groot Roessink

Lees verder op pagina 5