OORLOGSHERINNERINGEN – deel 1

Deel 1 - 11 persoonlijke verhalen uit het boek dat door onze vereniging is uitgebracht ter gelegenheid van de 50-jarige herinnering aan de bevrijding. Er zijn nu 5 verhalen beschikbaar.

Het aantal pensiongasten wisselde nogal. Maar er kwamen ook steeds meer onderduikers. Je merkte zelden dat ze kwamen, want ze arriveerden ’s nachts. Over hun komst werd nooit gesproken. Het werd er wel gevaarlijker door op Het Kervel, want rondom het landhuis woonde immers een aantal NSB-ers. Alleen de komst van de familie Jacobs kan ik me nog goed herinneren. Ik had gehoord, dat de Joden in het dorp door de Duitsers waren opgehaald. Bij het schoffelen van het tuinpad liep ik erover na te denken. Ineens zie ik een stel zwarte schoenveters op het pad liggen. Nieuw, met zo’n papiertje erom heen. En even verderop weer zo’n bosje. Hoe kwamen die daar? Bedenk wel, veters waren er in die tijd niet meer en nu vond ik zo maar op het pad nieuwe veters. Je gaat dan prakkizeren wat dat kan zijn. Zwarte handelaren? Ik ben toen naar de Graaf gegaan. Het is de enige keer, dat hij me over de komst van een familie heeft verteld: “We hebben vannacht nieuwe bewoners gekregen. De familie Jacobs uit Hengelo. Die hadden zoveel spullen bij zich, dat ze de veters verloren zijn.” Ik had nieuwe veters, terwijl niemand eraan kon komen. Maar, terug naar 1942. Om voldoende onderdak te krijgen voor de onderduikers zijn de studenten onder het landhuis gaan graven. Ik herinner me namen als Speelman, van der Garden en Dooier. Ook Joodse onderduikers hebben geholpen. Eerst werden de kelders gegraven, daarna de gangen. De gangen waren zo’n zestig centimeter breed en liepen juist onder de vloeren van het landhuis door. Je keek tegen de booggewelven aan. Om het graven mogelijk te maken was in de hoek van de bibliotheek bij het raam in de parketvloer een gat gemaakt. Het zand werd ’s nachts naar boven afgevoerd en door het schuifraam naar buiten gegooid. ’s Morgens lag er dan een berg zand onder het raam. Het was mijn taak om het zand verder weg te kruien. Toen de kelders voldoende groot waren, heeft Brekveld het gat weer dichtgemetseld. Die man heeft in die tijd wat af gemetseld op Het Kervel. Hij woonde toen aan de Ruurloseweg. Ik moest hem altijd helpen als opperman. Zonder hem was het onderduiken op Het Kervel niet mogelijk geweest.

Er was ook een gang gegraven naar de haard, die voor de marmeren schouw in de bibliotheek stond. Er lag een grote ijzeren plaat onder die haard. Jan en Frits Horstink hebben daar kogellagerwieletjes onder gelast. Aan de haard zelf zaten drie haken: een haak voor de vuurdeur, een haak voor de asla. De derde haak moest je een slag omdraaien en dan kon je de haard met de haardplaat naar voren trekken. De enige toegang tot de kelders werd dan zichtbaar. Als de haardplaat was aangeschoven, zat je in de kelders volledig opgesloten.

Een van de kelders was aan de buitenkant gecamoufleerd door een kippenhokje waarin een stuk of drie kippen rondscharrelden. De achterwand van dat hok was wit gemaakt. Als je in het kippenhok keek, zag je het raam niet, maar het werd er wel donker van in de kelder. Het was er altijd schemerig. Ook werden er kasten aan het einde van een gang gemaakt. Er werden muren tussen gemetseld in dezelfde structuur als de gang en een paar balken werden aangebracht als betimmering. Achter de kasten was een ruimte vanwaar je door een raampje uitkeek op de tuin. Van elke kast kon de onderste helft naar binnen draaien. Als je tegen de onderkant van de kast schopte, draaide de onderkant open. Je kroop dan naar binnen en deed het deurtje van binnenuit dicht. Je was dan bijna onvindbaar. Zou het dan toch nog te gevaarlijk worden, dan kon je nog via het raampje wegvluchten. Brekveld heeft twee of drie van die dingen gemetseld. Later is er een tweede ingang naar de schuilkelders gemaakt. De schuilkelders zaten namelijk achter een gemetselde muur, waar voor De Janplezier van Het Kervel de oorlog een houten boogdeur in was gemaakt. Brekveld heeft de klauwduimen van de deur eruit gehaald, alles glad gemaakt en er een muurtje met een waterbak voor gemetseld. Dat werd onze koelbak voor de melkbussen. De bak stond altijd vol water en er stonden melkbussen in. Aan de achterkant van die bak zat een dikke betondeksel. Die deksel kon je wegdraaien. Het was een heel gedoe als je langs deze weg de schuilkelders in wilde. Je moest over de waterbak schuiven, vervolgens moest een houten plankje met potjes boter weggezet worden en dan kon je door het gat de kelder in. Iedereen die langs deze kant de kelder in wilde, moest een hele klim maken. Dokter ter Bals is die weg vaak gegaan. Vanuit de toegang over de waterbak werden de onderduikers bevoorraad. Alle eten ging door het luikje naar binnen. Je klopte op het luikje, dan ging het luikje open en de schalen met eten werden aangepakt. Eten voor wel twintig mensen! De hele familie Jacobs uit Hengelo (twee oude dames, Samuel Jacobs zelf, Kareltje en de twee meisjes Edith en Hetty), moeder en zoon Koster, meneer en mevrouw van Eick, mevrouw Blooker met haar twee kinderen, meneer en mevrouw Henkemans, mevrouw de Vries, Sonja ‘met de bontjas’.

Lees verder op pagina 8